Nederlandse Warrior Cats wiki
Advertisement
Nederlandse Warrior Cats wiki

       'Helderklauws Verhaal'

 

Donderclan

Leider: Maanster ( leerling: Waterpoot)

Commandant: Donkervacht

Medicijnkat: Zwaluwstaart

Krijgers:

Bruinstaart

Arendklauw ( leerling: Goudpoot)

Bliksemklauw

Zonnestraal

Ravenklauw

Distelvacht

Schaduwpels ( leerling: Leeuwenpoot)

Witvoet ( leerling: Zwartpoot)

Doornneus

Moederkatten:

Eekhoornstaart

Tijgerlicht

Lichtflits

Kittens:

Rookkit

Scherpkit

Streepkit

Taankit

Jaagkit

Snelkit

Langkit

Sneeuwkit

Vossenkit

Vlekkit

Tijgerkit

Panterkit

Leerlingen:

Mistpoot

Blauwpoot

Helderpoot
Zilverpoot
Goudspoot
Waterpoot
Zwartpoot
Leeuwenpoot

Oudsten:

Spikkelpoel

Scheefklauw

Mosstaart

 

 

 

 

 

 

 

Schaduwclan

Leider: Klauwster

Commandant: Moddersprong

Medicijnkat: Wolkblad

Krijgers:

Scheurklauw

Bramentak

Bloemknop

Dassenvacht

Moederkatten:

Varenblad

Kittens:

Bronskit

Haverkit

Vlekkit

Prikkelkit

Leerlingen:

Brokpoot

IJzerpoot

Eikpoot

Schorpoot

Oudsten:

Morgenbloem

Rotspels

Kraaienstaart

 

 

 

 

 

Windclan
Leider:
Grootster Commandant: Panterklauw Medicijnkat: Wilgstam Krijgers:
Roodkeel
Vossenklauw
Zilverkwik
Witkeel
Brokkelsnor
Roodvoet
Moederkatten:
Goudskeel
Kittens:
Moeraskit
Stroomkit
Leerlingen:
Vlinderpoot
Bijenpoot
Draadpoot
Oudsten:
Druppelkop
Snuffelstaart

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Rivierclan
Leider:
 Golfster
Commandant: Nachtvoet
Medicijnkat: Watermunt
Krijgers:
Snelstroom
Vederstorm
Blauwvacht
Witsprong
Rozenklauw
Vlammenpels
Spreeuwenpels
Moederkatten:
Sneeuwvacht
Kittens:
Steenkit
Boomkit
Kleinkit
Leerlingen:
Rivierpoot
Roospoot
Slangenpoot
Oudsten:
Halfoor
Streepvacht

 

 

Katten die niet in clans leven:
Pippin

 

 

 

 

 

"Maham! Ik wil naar buiten!" riep Helderkit, maar Luipaardvlek schudde haar kop. "Nee, over een maan pas. Dan ben je oud genoeg om leerling te worden." Helderkit zuchtte. Het was niet eerlijk. Zij wilde dolgraag naar buiten om leerlingklusjes te doen, en de leerlingen zaten binnen om aan hun taken te ontsnappen. Plotseling klonk er gekraak en gekrijs. Er doken vreemde katten op uit de bosjes. Er klonk nog meer gekrijs en plots was het hele kamp vol vechtende katten. Bliksemklauw kwam naar hen toe rennen. "Omhoog! Omhoog!" gilde hij naar hen. Luipaardvlek schoot overeind en greep Helderkit in haar nekvel. Ze piepte verontwaardigd maar haar moeder scheen het niet te merken. Overal schoten in paniek katten rond, en de beschutting van de kraamkamer was helemaal verwoest. Plots dook  er een woest uitziende zwart-witte kater op, en sloeg Bliksemklauw tegen de grond. “Pap!” gilde Helderkit en Luipaardvlek riep: “Bliksemklauw! Nee!” Maanster kwam op Bliksemklauw afrennen en greep de massieve bruine kater beet. “Mraa- aaauuw!” brulde ze. De bruine kater schrok, en ontvluchtte de scherpe tanden. “Bedankt, Maanster!” hijgde Bliksemklauw, maar Maanster was al weg. Helderkit werd omhoog gehesen en haar moeder liet haar los. Toen sprong Luipaardvlek weer naar beneden en haalde Zwartkit op. Bruinstaart schoot te hulp. Met Waterkit en Zilverkit in hun bek zetten Luipaardvlek en Bruinstaart Helderkits broer en zusje neer. Toen sprongen beide katten terug en stortte Bruinstaart zich weer in het gevecht, terwijl Luipaardvlek de laatste twee kittens redde. Ze had net Goudkit in haar bek, toen er een bruine kat op Leeuwenkit afsprong en hem in zijn bek greep. “Leeuwenkit!” riep Luipaardvlek en liet Goudkit los. Ze sprong op de kat af en drukte hem op de grond. Haar achterpoten rukten hele vlokken vacht uit zijn flank. De kat liet de kitten los en krijste. Hij schoot terug de bosjes in. Luipaardvlek onderzocht  Leeuwenkit op verwondingen, en droeg hem toen de rots op waar zijn broertjes en zusjes op hem wachtten. Luipaardvlek dropte Leeuwenkit op de rots en haalde toen ook Goudkit op. Toen alle zes de kittens veilig waren, zei Luipaardvlek: “Kom mee, hier zijn we veilig.” Ze leidde de kittens over een smal paadje naar een kleine spleet in de rotsen. Ze wachtte tot Goudkit, Helderkit, Leeuwenkit, Zilverkit en Waterkit erin waren, hees Zwartkit op en sprong naar binnen. Het was een vreemde plek. Goudkleurig licht scheen door een licht bladerdak naar binnen en hoe verder Helderkit naar binnen ging, hoe breder de spleet werd. Luipaardvlek grabbelde wat mos bij elkaar en legde de kittens neer. Algauw vielen de kittens in slaap, behalve Helderkit. Toen Luipaardvlek wegsloop, volgde Helderkit. Luipaardvlek liep terug en sprong van de rots af waar Helderkit eerder had zitten kijken hoe haar moeder de andere kittens ophaalde. Lichtflits sprong op Luipaardvlek af en vroeg: “Moet jij niet bij de kittens zijn?” Luipaardvlek schudde haar kop. “Ze slapen,” zei ze. Nou, mooi niet! dacht Helderkit. Lichtflits lachte. “Ik krijg kittens!” riep ze. “Nee! Echt waar?! Wat geweldig! Hoe lang al?” “Al zeker 4 manen,” riep Lichtflits. “Wie is de vader?” vroeg Luipaardvlek. “Witvoet?” “Witvoet is zo lief, en…” Meer van het gesprek verstond ze niet, er klonk gekrijs van een kat. Plotseling zag Helderkit een beweging in haar ooghoek. Met een luchtsprong draaide ze zich om en stond oog in oog met de commandant van de Schaduwclan. Het was dezelfde massieve bruine kater die eerder probeerde Leeuwenkit te pakken. Helderkit deinsde achteruit. Met een sprong kwam de commandant op haar af. Helderkit dook opzij en schoof achteruit de rots af. Ze piepte bang. Ze probeerde zich de naam van de commandant te herinneren. Moddernagel, Moddersnor, Modderklauw. Ze wist het niet meer. Toen sprong de kat op haar af. Toen ze hem op zich af zag springen, schoot de naam haar te binnen. Moddersprong! Ze kromp ineen en sprong opzij. Moddersprongs poten raakten in een stofwolk de grond. Bang piepte Helderkit weer. Uit alle macht probeerde ze de vechttechnieken die ze had gezien te herinneren. Opzij duiken, klauwen, springen. Opzij duiken, klauwen, springen. Ze merkte een ritme op en probeerde dat te volgen zonder verscheurd te worden. Opzij duiken, klauwen, springen. Ze begon er net in te komen toen ze de rotswand achter zich voelde. Slik. Ze kon geen kant meer op. Net toen Moddersprong grijnsde en probeerde haar te bespringen, verscheen er een andere kat achter hem. Donkervacht! Donkervacht sprong op Moddersprong en drukte hem tegen de grond. Zijn klauwen haakten in Moddersprongs vacht. Moddersprong grauwde woedend en rolde op zijn rug, zodat Donkervacht onder kwam te liggen en bijna werd geplet door Moddersprongs lichaamsgewicht.           Helderkit zag haar kans en sprong. Ze landde op de zachte buik van Moddersprong en boorde haar nagels in de donzige vacht. Moddersprong brulde en sprong overeind. Krijsend verdween hij in de struiken. Hijgend kwam Donkervacht overeind. Hij staarde Helderkit aan. Helderkit staarde terug, en Donkervacht fluisterde hees: “Bedankt! Zonder jou was ik nu geplet!” Een sprankje humor glinsterde in zijn ogen. Helderkit antwoordde: “Jij bedankt! Zonder jou was ik nu dood!” Ze lachte, maar de schrik zat er goed in. Donkervacht pakte haar in haar nekvel en zei niets meer. Hij sprong op de rots in de verwoeste kraamkamer en volgde het paadje. Hij legde haar voorzichtig neer op het mos en fluisterde: “Nu niet meer weglopen hoor. Ik heb je een keer gered, laat me dat niet nog eens moeten doen.” Met die woorden draaide hij zich om en liep het hol uit. Helderkit besefte opeens hoeveel geluk ze had dat hij in de buurt was. Ze zuchtte en legde haar kop op haar voorpoten. Zwartkit opende zijn helgroene oogjes en vroeg: “En, Helderkit. Wat heb je nu weer uitgespookt?” Hij lachte, maar toen hij zag dat ze serieus was, schrok hij. “Ik ben aangevallen door Moddersprong…” zei Helderkit beverig. “Echt? Wow!” riep Zwartkit. “En, je hebt hem vast een pa…” Zijn stem werd overstemd door een bezorgde gil. “Helderkit!” riep Luipaardvlek en ze rende door de opening naar haar toe. “Wat heb je gedaan? Je had wel dood kunnen zijn!” riep ze uit. Donkervacht stapte uit de schaduwen van de rotswand tevoorschijn. “Het had erger kunnen aflopen. Wees blij dat ze ongedeerd is,” zei hij. “Ongedeerd is?! Voor hetzelfde geld was ze nu dood!” riep Luipaardvlek. Donkervacht schudde zijn kop. “De Donderclan kan nieuwsgierige krijgers wel gebruiken. Ze is dapper, en slim. Nieuwsgierigheid is goed voor jonge katten.” “ Goed gezegd, Donkervacht!” klonk een stem achter Donkervacht. Maanster kwam achter Donkervacht tevoorschijn. Verrast keek Donkervacht om. “Mag ik nu nog wel leerling worden?” piepte Helderkit. “Natuurlijk! Net als wat Donkervacht zei, jij zult nog ver komen, jonge poes.” lachte Maanster vriendelijk. “Tijd om terug te gaan naar de kraamkamer. We gaan het kamp herbouwen. De Schaduwkatten zijn weg.” Met die woorden draaide ze zich om en liep terug. Luipaardvlek en Donkervacht pakten Helderkit en Goudkit op en brachten ze naar buiten. Goudkit sliep nog steeds. Toen alle kittens in de kraamkamer stonden, schrok Helderkit van alle gewonden. Plotseling zag ze dat er langs de flank van Donkervacht bloed druppelde. “Je bent gewond!” piepte ze geschrokken. “’t Is niks,” bromde Donkervacht. Distelpoot kwam aanhinken op drie poten. De vierde hing er losjes bij. Plotseling kwam Zwaluwstaart aangelopen met goudsbloem in haar mond. Ze snuffelde aan Donkervachts flank. “Ga liggen,” beval ze, maar Donkervacht schudde zijn kop. “Er zijn andere katten die erger gewond zijn dan ik. Ga eerst maar naar Distelpoot.” Met een knikje naar de leerling liep hij weg en begon aan de kapotte braamtakken te rukken. Zo begon hij de kraamkamer weer op te bouwen. Zwaluwstaart liep naar Distelpoot toe en onderzocht zijn poot. Helderkit trippelde nieuwsgierig dichterbij, maar haar moeder trok haar terug. “Jij gaat voorlopig nergens meer heen!” siste ze. Teleurgesteld piepte Helderkit, maar Luipaardvlek was onverbiddelijk. “Helderkit!” riep Zwaluwstaart. Geschrokken keek Helderkit op. “Kom even helpen, wil je,” riep ze. Blij huppelde Helderkit naar haar toe, zich bewust van de priemende blik van haar moeder. Bliksemklauw liep naar Luipaardvlek toe en murmelde: “Laat haar gaan. Ze weet heus wel wat ze doet.” Bliksemklauw begon ijverig zijn kop te wassen. Op zijn kop zat een snee, waar bloed uit druppelde en in zijn ogen stroomde. “Wat kan ik doen?” vroeg Helderkit opgewonden. “Ik wil dat je even uit mijn hol nog wat goudsbloemblaadjes haalt. Je weet waar dat is, toch?” Zwaluwstaart keek niet op. “Ja hoor!” riep Helderkit en spurtte naar het dichtstbijzijnde hol. Ze piepte verrast toen een paar leerlingen haar vreemd aankeken. “Sorry!” miauwde ze haastig en ze spurtte verder. Ze kwam Spikkelpoel tegen, een van de Clanoudsten. “Wat zoek je, kleintje?” vroeg ze vriendelijk. “Zwaluwstaarts hol,” mauwde ze snel. “Die kant op.” Spikkelpoel wees met haar staart in de richting van een hol op een grasveldje. “Bedankt!” piepte Helderkit en rende weer weg. Spikkelpoel snorde geamuseerd. Eenmaal aangekomen zocht Helderkit naar goudkleurige blaadjes. Toen zag ze een paar bloemen liggen. Ook zag ze een vreemd bolletje liggen. Ze snuffelde eraan en herkende papaverzaad. Dat gebruikte Zwaluwstaart om pijn te verzachten. Ze pakte het in haar mond en rende terug naar Zwaluwstaart. Die was nu bezig met Lichtflits. “Hier!” murmelde Helderkit met de bloemen en het vreemde bolletje in haar bek. Verwonderd keek Zwaluwstaart op. “Papaverzaad!” riep ze. Dankbaar schudde ze wat zaadjes uit het bolletje en legde het neer voor Lichtflits. Die likte de zaadjes op en legde haar kop op de grond. Nadat uiteindelijk alle katten verzorgd waren, viel iedereen uitgeput in slaap.

 

 

 

 

 

1 MAAN LATER

“Maanster?” Haar stem echode tegen de gladde rotswand. “Maanster?” “Ja?” snorde een stem in het donker. Twee amberkleurige ogen gloeiden op. “Maanster! Ik wilde je iets vragen…”  Onzeker schuifelde Helderkit met haar poten. “Ik word bijna leerling, en ik wilde vragen of…” Haar stem brak af. “Ga door,” zei Maanster. “Ik wilde vragen of Donkervacht mijn mentor mag worden…” “Natuurlijk. Als hij dat ook wil, dan mag dat.” Maanster snorde van genegenheid. “Bedankt!” riep Helderkit uit en sloeg meteen haar staart voor haar mond. “Bedankt,” herhaalde ze met haar normale stem. Maanster sloot haar ogen en Helderkit trippelde de grot uit. De hele dag stond ze te popelen om leerling te worden. ’s Avonds was het zo ver. “Laat alle katten die oud genoeg zijn om hun eigen prooi te vangen zich aan de voet van de Hogesteen verzamelen!” schalde Maansters stem door het kamp. “Eindelijk!” piepte Helderkit opgewonden en Goudpoot piepte: “Yes!”

“Ik, Maanster, doe een beroep op mijn krijgervoorvaderen, om op deze zes kittens neer te kijken. Zij zijn zes maanden, en oud genoeg om leerling te worden. Donkervacht, jij wordt de mentor van Helderpoot. Lichtflits, jij wordt de mentor van Zwartpoot.” Maanster haalde diep adem. “Bruinstaart, jij wordt Zilverpoots mentor. Witstreep, jij wordt Goudpoots mentor en Schaduwpels, jij neemt het mentorschap van Leeuwenpoot op je. Ikzelf word de mentor van Waterpoot.” Verrast keek Helderpoot op. Haar zusje werd de leerling van Maanster! Maanster vervolgde: “Eekhoornstaart, ik wil jou spreken in mijn hol over het mentorschap van Rookkit, Ravenkit, Scherpkit en Streepkit. Tenslotte zijn zij over anderhalve maan ook al leerling.” Ze keek Eekhoornstaart aan. Toen vervolgde ze met luide stem: “De Donderclan heeft veel leerlingen deze Nieuwblad. Dat is goed nieuws, maar dat betekent ook dat er meer monden te voeden zijn. Witstreep, zorg ervoor dat er voldoende jachtpatrouilles zijn.” Zachter voegde ze eraan toe: “Eekhoornstaart, ga maar vast, ik kom eraan.” Ze sprong van de Hogesteen af en liep achter Eekhoornstaart aan naar haar hol. “Helderpoot! Zwartpoot! Zilverpoot! Goudpoot! Leeuwenpoot! Waterpoot!” scandeerde de clan. Trots keken de zes nieuwe leerlingen rond. “Kom!” Een zwarte leerling schoot op hen af. “Hier slapen jullie!” Een bruine leerling duwde de zwarte opzij. Sierlijk kwam een gouden poes op de twee rondhuppelende leerlingen af. “Let maar niet op hen,” zei ze zacht. Met een wenk van haar staart leidde ze de zes nieuwsgierige leerlingen naar het leerlingenhol onder de varens. “Ik ben trouwens Zonnepoot. Hier ergens slapen jullie,” wees ze aan. “Zoek maar een plekje en pak maar wat mos.” Ze gebaarde naar haar eigen bed. “Ik zoek later wel nieuw,” legde ze uit toen Zwartpoot haar verbaasd aanstaarde. “Hoeft niet hoor,” zei Waterpoot. “Wij gaan wel wat zoeken.” Ze liep weg en de rest volgde haar. Even later kwam ze terug met een bundel mos tussen haar kaken. De anderen volgden. Helderpoot dropte haar bundeltje mos en maakte een lekker plekje Zonnepoot en haar zusje Waterpoot. “Ik ben Helderpoot,” stelde ze zichzelf voor. “En ik ben Zwartpoot.” “Ik ben Waterpoot” “Ik ben Leeuwenpoot” “Ik ben Goudpoot.” “En ik ben Zilverpoot.” Nadat de nieuwkomers zichzelf hadden voorgesteld, stapte de zwarte leerling naar voren. Hij had een wit befje en een wit puntje aan zijn staart. “Ik ben Ravenpoot,” zei hij. “Ik ben Distelpoot,” riep de bruine kater. “Ik ben zoo blij dat jullie er zijn!” zei Zonnepoot. “De hele tijd met dit stelletje muizenbreinen opgescheept te moeten zitten is ook niet leuk!” Ze lachte. Beledigd gromde Distelpoot en sprong boven op haar. Helderpoot sprong op Distelpoot. Ze wilde haar nieuwe vriendin beschermen. Ravenpoot en Leeuwenpoot stortten zich ook in het gevecht en het duurde niet lang of alle leerlingen lagen in een grote kluwen haren en klauwen. Lachend brak de kluwen uiteen en Witvoet stak zijn kop naar binnen. “Gaat alles goed hier?” vroeg hij. “Ja hoor!” Hijgend gaf Helderpoot antwoord. Ze voelde zich enorm blij en gelukkig. Dit is waar ze thuis hoorde. Plotseling schrok ze op van pootstappen en Maanster kwam aanlopen. “Hey, jullie!” miauwde ze. “Jullie moeten aan de wake!” Geschrokken keek Helderpoot om naar Zonnepoot, maar die was ook geschrokken. “De wake!” Snel stoven de zes katten naar buiten en gingen zitten. Er volgde een doodse stilte. De volgende ochtend schrok Helderpoot wakker. Nee he, ze was dus toch in slaap gevallen! Ze schudde de slaap weg en sprong het leerlingenhol binnen. Ze schudde Zonnepoot wakker. “Zonnepoot! Word wakker!” fluisterde ze. Een voor een opende Zonnepoot haar groene ogen. “Wat is er?” vroeg ze. Helderpoot dacht even na. Haar eerste reactie was Zonnepoot wakker maken, maar waarvoor eigenlijk? “Laat maar,” fluisterde ze. “Aha, goed zo!” galmde er een stem door het leerlingenhol. Geschrokken keek Helderpoot om. “Ik zie dat je ze al wakker aan het maken was! Da’s mooi, want de trainingen gaan vandaag beginnen!” Schaduwpels tuurde naar binnen. Blij keek Helderpoot op. “Vandaag gaan we ons territorium verkennen,” klonk er een tweede stem. “Donkervacht!” Helderpoot sprong op en rende naar hem toe. Lichtflits, Bruinstaart en Witstreep kwamen aangelopen. “Eet eerst wat, dan gaan we op pad,” zei Witstreep.
Zwartpoot kwam aanspringen en de hele groep volgde hen naar de hoop verse prooi.
Helderpoot zag een mollig konijn liggen en vroeg aan Waterpoot: “Delen?” Waterpoot knikte  verheugd en samen zaten ze even later van het konijn te smullen. “Ik heb nog nooit konijn gegeten. Mag ik een hapje?” vroeg Zwartpoot. Helderpoot knikte en Zwartpoot nam een hap. “Mmmm! Lekker!” riep Zwartpoot uit en de anderen wilden ook een hapje. Nadat ze hadden gegeten nam elke mentor zijn leerling mee naar de randen van de territoria. “Daar zit de Schaduwclan. Ruik je ze?” vroeg Donkervacht zachtjes. “Ja! Bah, wat stinkt die geur!” riep Helderpoot uit. Donkervacht barstte in lachen uit en Helderpoot snuffelde nog eens. Ze zette een paar stappen vooruit richting de grens maar bleef stilstaan voor een groot zwart pad. “Helderpoot! Ga daar weg!” brulde Donkervacht en op hetzelfde moment kwam er een monster aan. Helderpoot had niks in de gaten en liep gewoon door. Te laat zag ze het monster en net toen ze zich voorbereidde op de klap, voelde ze tanden in haar nek en werd ze opzij gesleurd. “D-Donkervacht?” bracht ze bibberend uit, maar ze herkende de geur niet en keek verbaasd op. “Schaduwclan!” riep ze. “Bedankt, Dassenvacht,” zei Donkervacht. “Eerste keer?” vroeg Dassenvacht. “Ja. En wat mij betreft meteen de laatste!” Boos keek Donkervacht op Helderpoot neer. “Het spijt me!” riep Helderpoot. “Je hoeft haar niet te straffen. Ze wist het niet en ze is al erg genoeg geschrokken,” murmelde Dassenvacht naar Donkervacht. “Bedankt,” murmelde Donkervacht als afscheid en draaide zich om.

 Hij liep weg en Helderpoot volgde. Ze keek nog een keer om naar de vreemde kat die zojuist haar leven had gered. “We gaan naar de zandkuil,” bromde Donkervacht. “Hoor eens, je mag best boos zijn maar dat hoef je niet zo op mij af te reageren!” viel Helderpoot tegen Donkervacht uit. Donkervacht zuchtte diep en antwoordde: “Het spijt me, ik ben gewoon bezorgd. Als Dassenvacht er niet was geweest was jij nu bij de Sterrenclan!” Helderpoot zuchtte. “Laten we het gewoon vergeten, oke? Als Luipaardvacht dit hoort krabt ze mijn oren van mijn kop!” “Of die van mij,” lachte Donkervacht. Ze waren onderhand bij de zandkuil aangekomen. “Oke, verder met de training. Val me aan.” Verwonderd keek Helderpoot Donkervacht aan, maar die wachtte. Helderpoot dacht na. Als ik op hem afspring, hupt hij naar achter. Als ik nou… Ze sprong omhoog om op Donkervachts rug te landen. Donkervacht dook ineen en toen zij vlak boven zijn rug was sprong hij omhoog. Met een droge BOP werd ze van zijn rug omhoog gestoten. Donkervacht sprong opzij en Helderpoot viel op de grond. “Au!” kreunde ze. Bezorgd kwam Donkervacht op haar af. Toen hij vlak bij haar was sprong ze op en lanceerde zichzelf op zijn kop. Met een kreet sprong Donkervacht achteruit en duwde met zijn poot tegen Helderpoots lijf. Als een sticker liet ze los en ze landde op haar poten. “Goed zo!” riep Donkervacht. “Val me opnieuw aan, en doe iets wat ik niet verwacht!” Helderpoot dacht opnieuw na. Als ik onder zijn buik kom sla ik mijn poten om zijn voorpoten. Dan sla ik die onder hem uit en valt hij op de grond. Ze dook op hem af en schoof over de grond Ze wist zeker dat het zou lukken. Maar in plaats van poten raakten haar poten helemaal niks. Donkervacht stond op een afstandje naar haar te kijken. “Interessante techniek,” miauwde hij. “Maar je ogen verraadden je. Probeer het nog een keer.” Helderpoot rende op hem af en botste op zijn flank. Donkervacht verzette zijn poten om niet om te vallen, en dat was waar ze op gewacht had. Ze haakte haar poot om zijn voorpoot en trok die onder hem uit. Doordat zijn poot opeens onder hem uit was gleed Donkervacht op de grond. Hij krabbelde op en dook in elkaar. Helderpoot verhief zich op haar achterpoten en wilde zich op hem storten, maar opeens kwam Donkervacht omhoog en BOPte haar weg. Ze stonden hijgend tegenover elkaar. Opeens viel er iets zwaars op Helderpoots rug en zag ze hoe iets zich vanuit de bomen op Donkervacht stortte. Helderpoot vocht en rolde om zodat ze uiteindelijk boven op haar aanvaller zat. “Zwartpoot?!” riep Helderpoot uit toen ze zag wie haar had aangevallen. Zwartpoot hijgde. “Auw! Muizenbrein, het was maar een grapje!” Beledigd waste hij zijn oor. Zijn staart zwiepte heen en weer. “Ik wist toch niet dat jij dat was,” riep Helderpoot verontwaardigd uit. “En trouwens, als jij niet op mij was gestort had ik je niet gekrabd. Welke sukkel valt er nu uit een boom?” “Ik viel niet, het was expres!” reageerde Zwartpoot. Donkervacht en Lichtflits waren nog steeds in gevecht. Lichtflits lag onder Donkervacht toen Zwartpoot op Donkervacht afrende en hem omver probeerde te gooien. Moeiteloos mepte Donkervacht hem weg. Plotseling schoten er katten naar hen toe en voor Helderpoot het wist was ze in gevecht met twee andere katten. Ze vocht van zich af, maar het was twee tegen een en ze verloor. Ze dacht aan wat Donkervacht had gedaan en dook in elkaar. Met een triomfkreet stortte de ander zich op haar en Helderpoot schoot overeind. Haar belager viel op de andere en toen herkende ze Waterpoot en Leeuwenpoot. “Helderpoot!” riep Waterpoot uit, terwijl ze onder Leeuwenpoot uit krabbelde. “Deze stomme haarbal viel boven op me, dus herkende ik je niet!” “Stomme haarbal? Jij bent een stomme haarbal!” riep Leeuwenpoot en stortte zich op Waterpoot. Zilverpoot en Goudpoot kwamen aangerend vanuit het kamp. Ze werden op de voet gevolgd door Zonnepoot, Ravenpoot en Distelpoot. “Wacht op ons!” riep Goudpoot.
Toen de vijf leerlingen aangekomen waren stortten ze zich op Waterpoot, Zwartpoot en Helderpoot. Plotseling werd Helderpoot uit het gevecht omhoog gehesen en toen ze weer vaste grond onder haar poten had keek ze om. “Donkervacht! Waarom deed je dat nou? Ik was net aan het winnen!” riep ze verontwaardigd uit. “Stoeien doen jullie een andere keer maar. Nu gaan we verder met onze training. Kom mee.” Rustig draaide hij zich om en liep in de richting van het kamp. “Waar gaan we heen?” riep Helderpoot. “De rivier! Je moet leren hoe je daarmee om moet gaan.” Donkervacht hield zijn pas niet in en Helderpoot moest dan ook haar best doen hem bij te houden. Vastberaden klom ze over een boomstam, om er daarna af te vallen en half op Donkervacht te belanden. “Sorry…” mompelde Helderpoot. Ze krabbelde overeind en schudde het stof uit haar vacht. Donkervacht bromde wat en liep verder. Opeens stond hij stil. “Ruik je dat?” vroeg hij. Helderpoot opende haar mond om beter te ruiken en verbaasd merkte ze op: “He! Is dat een andere clan?” “Heel goed,” snorde Donkervacht. “Weet je ook welke?” Helderpoot dacht na. De donderclan lag dus tegen de Schaduwclan, en… “Ja! De rivierclan!” “Goed zo! Wist je dat al?” Donkervacht klonk redelijk verbaasd. “Nou, eh, ja, soort van,” stamelde Helderpoot. “Ik, uh, ik hoorde een tijd geleden dat Maanster naar de Maansteen wilde en daarvoor nam ze sterke krijgers mee voor als de Schaduwclan hen er niet door wilde laten. De Windclan vormde geen probleem, zei ze. Die was altijd vriendelijk. En de Moedermuil is die kant op.” Ze wees met haar staart. “Dus dan moet dit de Rivierclan wel zijn!” Tevreden krulde Helderpoot haar staart om haar poten. “Goed zo!” Donkervacht klonk trots. “Hoe je het ook had kunnen weten, was omdat een rivier deze twee territoria scheidt. Dit is de belangrijkste rivier voor de Rivierclan. En daar ligt ons territorium aan vast. Kom, we gaan weer verder.” Plotseling klonk er een kreet en kwam Snelstroom  aanrennen. “Help! Rivierpoot is in de rivier gevallen!” Helderpoot barstte spontaan in lachen uit, maar al te goed beseffend hoe onbeleefd dit was. Donkervacht gaf haar een harde por en sprong op Snelstroom af. “Waar precies?” vroeg hij. “Hier! O, help hem toch!” riep Snelstroom uit. Plotseling dook er nog een kat op hen af. Het was een mooie witte. “Witsprong!” riep Snelstroom. “Rustig Snelstroom, het komt goed,” murmelde de witte krijger. Donkervacht, die geen aanwijzingen kreeg waar het jong was, zuchtte diep. “Waar ligt het jong?” vroeg hij, maar het was Witsprong die antwoord gaf. “Stukje rechtdoor, beetje links en bij een boomstam. Daar is hij afgegleden. Ik hou Snelstroom en die leerling hier, jij redt Rivierpoot!” Helderpoot kwam aangelopen. Ondertussen was Donkervacht weggerend. Hij nam een enorme sprong en belandde in het water. Hij schrok van de kou en de stroming rukte aan zijn vacht. Toen zag hij het jong. Het was een blauwgrijs jonkie dat zich wanhopig aan de boomstam vasthield. Donkervacht zwom erheen en sloeg zijn tanden in het nekvel van het jong. Hij scheen het nauwelijks te merken. Donkervacht zwom naar de oever, maar hoe verder hij kwam, hoe hoger de rand werd. Toen voelde hij tanden in zijn nek en werd hij uit het water omhoog gehesen.

Witsprong schudde zich uit en zei: “Bedankt voor het redden van Rivierpoot!”
 “Geen dank,” hijgde Donkervacht. “Wij moeten weer gaan. Succes nog!” Hij schudde zich uit en liep weg. Helderpoot drong zich voor hem. “Wow! Dat was supergaaf!” Donkervacht schudde zijn kop. “Dat was niet gaaf, dat was gewoon een leerling die zo dom was geweest in het water te vallen!” Ze liepen terug naar het kamp, maar halverwege bleef Donkervacht staan. “Zullen we wat prooi gaan vangen?” vroeg hij. “Ja!” Helderpoot was meteen enthousiast. “Eerst moet je wel de sluiphouding leren,” zei Donkervacht. Hij deed het voor. Zijn kop was laag bij de grond. “Een konijn ruikt je voordat hij je ziet of hoort, maar een muis hoort je lang voordat hij je ruikt. Dus waar je op moet letten is dat je je gewicht op je flanken draagt en niet op je poten, want dat hoort de prooi.”
Donkervacht sloop over de open plek en riep: “Kom, doe mij na!” Helderpoot zakte ineen en besloot een blaadje te besluipen. Ze had haar kop dicht bij de grond en haar ogen strak op het blaadje gericht. Ze nam een sprong en verscheurde het blaadje tussen haar klauwen. “Goed zo!” hoorde ze Donkervacht zeggen en ze riep terug: “Mag ik een echte prooi gaan vangen?” “Kijk maar bij de droge rivierbedding hier bij de boom.” Donkervacht was nog niet uitgepraat of Helderpoot was al weg. Het duurde niet lang of ze had een muis in het oog. Ze zakte meteen in de jachthouding en besloop de muis. Het dier zat nietsvermoedend op een zaadje te knabbelen. Helderpoot kwam dichterbij. Haar hart klopte zo hard dat ze bang was dat de muis het zou horen. Ze zag de muis dichterbij komen en het beestje had het zaadje op. Het keek om zich heen. Toen sprong ze. Het beestje zag haar schaduw en wilde wegrennen, maar haar poten landden op zijn rug en ze haakte hem aan haar nagels. Ze smeet de muis de lucht in. Half verdoofd kwam de muis op zijn rug neer. Helderpoot sprong er bovenop en beet in de nek. Trots hief ze haar kop met muis op. Ze had haar eerste prooi gedood. Ze was een waardig lid van de Donderclan. Fier huppelde ze terug naar Donkervacht, die haar uitgebreid prees. Met kop en staart opgeheven liep ze met Donkervacht terug naar het kamp. Helderpoot legde haar prooi op de hoop. Toen ze de andere geuren rook, liep het water haar in de mond. Haar maag knorde luid. Gegeneerd keek ze om of iemand het had gehoord. Donkervacht kwam naar haar toe. Breng die prooi maar naar Spikkelpoel, daar zal ze blij mee zijn. Misschien is het een verhaaltje waard. Ondertussen kun je je eigen deel opeten.” Blij pakte Helderpoot twee muizen op. Die van haarzelf, en een van een ander. Ze rende naar het oudstenhol. “Spikkelpoel! Spikkelpoel!” riep ze. Spikkelpoel stak haar kop naar buiten. “Mag ik een verhaaltje horen?” vroeg Helderpoot. Zwartpoot kwam aanrennen om ook mee te luisteren. Spikkelpoel snorde. “Mijn verhaaltjes heb je al gehoord. Maar misschien wil Scheefklauw er wel een vertellen.” Helderpoot liep op de oude grijze kater af. “Scheefklauw? Wil je ons een verhaaltje vertellen?” “Ja, alsjeblieft?” viel Zwartpoot haar bij. De oude kater opende zijn ogen. “Alsjeblieft?” Helderpoot legde haar muis voor Scheefklauw neer. “Vooruit,” bromde die terwijl hij aan zijn muis begon. Honger knaagde in Helderpoots maag maar ze dwong zich die te negeren. “Lang geleden, was er ooit een kat die Vuurster heette. Hij was ooit een poesiepoes, maar werd door de nobele Blauwster opgenomen in de clan. Er wordt vertelt dat hij de grootste leider is die dit woud ooit heeft gekend. Hij heeft de Windclan, die was verdreven uit hun territorium, teruggehaald en de gemene sterke kat Tijgerklauw verslagen. Tijgerklauw was een sterke goede krijger, maar zijn eerzucht nam hem over. Hij heeft Roodstaart, de commandant van toen gedood en geprobeerd Blauwster te doden, om zelf leider te worden. Toen Blauwster daar achter  kwam, heeft ze hem verbannen. Tijgerklauw werd leider van de Schaduwclan. Hij wilde over het hele woud heersen. Hij werd toen gedood door een zwerfkat, van de Bloedclan. Die Bloedclan had een verbond met Tijgerklauw om over het hele woud te heersen. Maar de leider van die clan kreeg ruzie met Tijgerster en heeft Tijgerster met een haal van zijn klauwen negen levens laten verliezen.  Toevallig had Tijgerster vier kinderen. Twee katers, twee poezen. Een van de poezen geloofde niet in de Sterrenclan, maar was toch medicijnkat. De andere poes, was een sterke Schaduwclankrijger, en wilde niks met haar vader te maken hebben. De twee katers, werden allebei getraind door hun vader. Vanuit het Donkere Woud praatte hij met hen in hun dromen. Toen een van de twee katers met Tijgerster een val voor hun leider toen, Vuurster, opzette, heeft de ene kater per ongeluk zijn broer gedood. Na dat dat was gebeurd, kwam er vrede. En zo zie je maar weer, zelfs de onbelangrijkste poesiepoes kan een hoop betekenen voor een clan.” Zo eindigde Scheefklauw zijn verhaal. “Wow…” fluisterde Zwartpoot en zelfs Helderpoot was verbaasd door het verhaal. “Bedankt!” riep Helderpoot, maar Scheefklauw antwoordde niet meer. Hij was in slaap gevallen. Helderpoot stond op, knikte vriendelijk naar Spikkelpoel en liep naar de hoop verse prooi. Ze pakte een vink en at hem op bij de kluit brandnetels waar de leerlingen altijd hun prooi opaten. Donkervacht kwam aanlopen en zei: “Helderpoot, je moet maar gaan slapen. Het is al maanhoog, en morgen moeten we met zonopkomst alweer opstaan.” Helderpoot knikte en murmelde een bedankje. Ze liep naar het leerlingenhol en zag dat Zonnepoot, Ravenpoot, Distelpoot, Waterpoot, Zilverpoot, Leeuwenpoot en Goudpoot al sliepen. Zij en Zwartpoot liepen naar hun slaapplek. Moe krulde Helderpoot zich op en viel meteen in slaap.

Maanlicht scheen op haar pels, en ze voelde hoe de koude lucht haar longen in en uit ging. Ze keek om zich heen. Ze was bij de Vierboom! “Welkom, jonge kat!” klonk er een stem. Verbaasd spitste Helderpoot haar oren. Het was een stem, maar leek te bestaan uit honderden stemmen. Ze keek naar het grasveld en zag tot haar verbazing dat het niet leeg was, zoals ze had verwacht, maar dat het vol met glinsterende Sterrenclankrijgers stond. Een kat liep naar voren. Haar stem klonk warm en zacht. “Ik ben Blauwster,” snorde de kat. Een schok ging door Helderpoot heen. “U bent een van de katten uit het verhaal van Scheefklauw!” riep ze uit. “Dat klopt,” zei Blauwster. Plotseling stapte er een kat met een vlammend rode pels naar voren. “Blauwster, waarom is zij hier?” vroeg hij. “Stil Vuurster, dit heeft niks met jou te maken,” snauwde de blauwgrijze kat. “Vuurster?” herhaalde Helderpoot. “Maar… Maar waar is Tijgerster dan?” Een vlam van woede schoot door Blauwsters ogen. “Herhaal die naam nooit meer in mijn bijzijn!” grauwde ze naar Helderpoot. Geschrokken dook Helderpoot ineen. “Blauwster, dit wist zij niet. Er is geen reden om vijandig te zijn!” Een grijze kat met een felrode dikke staart deed ook een stap naar voren. “Sst, Roodstaart!” siste een mooie lapjeskat. “Het spijt me, jonge Helderpoot,” sprak Blauwster. Een gouden kat trad naar voren. “Laten we niet vergeten waarom we haar hier hebben geroepen, Blauwster.” Zijn stem klonk zacht maar dringend. “Leeuwenhart heeft gelijk. We hebben jou hierheen gehaald met een reden, jonge poes,” zei Blauwster. “Er schuilt een groot gevaar in de schaduw.” Haar stem veranderde van lief naar eng. “Voordat de nacht valt, wordt er bloed vergoten. De dader, nu nog onbekend, moet worden verstoten.” Helderpoot deinsde geschrokken achteruit. “W-wat bedoel je daarmee?” “Dat is de voorspelling. Voordat de nacht valt, wordt er bloed vergoten. De dader, nu nog onbekend, moet worden verstoten,” herhaalde Blauwster. “De betekenis moet je uitzoeken, jonge poes. Nu moet je terug, en vergeet niet te letten op aparte dingen. De waarheid is dichterbij dan je denkt…” Blauwster vervaagde. “Nee! Blauwster, ga niet weg! Laat me niet alleen!” smeekte Helderpoot. “Jij bent nooit alleen! Wij zullen altijd bij jou zijn,” echode de stemmen in haar hoofd. Toen was het veld leeg en schrok ze wakker. “Gaat het goed?” vroeg Distelpoot. “Je mompelde iets. Iets met Blauwster of zo?”
“Nee, niks,” riep Helderpoot haastig. De onheilspellende woorden galmden door haar hoofd. Voordat de nacht valt, was dat vandaag? Ze schudde haar kop om de nare gedachten te verdrijven. Ze rekte zich uit en besloot het mos van de oudsten te verversen. Ze liep naar Scheefklauw en Spikkelpoel en vroeg: “Zal ik jullie mos vervangen?” “Graag, daar zijn we wel aan toe, zeg!” riep Scheefklauw. Helderpoot pakte het vieze mos in haar bek en liep het kamp uit door de doorntunnel.  Ze legde de bundels mos neer en verzamelde wat nieuw. Plotseling flitste er iets in haar ooghoek en ze keek om. Beweging en automatisch kromp ze ineen. Ze herkende de rossige vacht van Scherpkit, een van de kittens van Eekhoornstaart. Verbaasd keek ze waar het kleintje heen ging. Ze volgde het spoor en het kleintje dartelde heen en weer, achter een vlinder aan en weer terug. Toen kwam hij bij een taxusplant aan. Nieuwsgierig rook Scherpkit aan de bessen en opende zijn mondje om er een op te eten toen Helderpoot schreeuwde: “Nee! Scherpkit, niet doen!” Geschrokken keek Scherpkit om. “Die zijn giftig!” riep Helderpoot weer. “Hoe kom je erbij dat je in je eentje het kamp uit moet sluipen om giftige bessen te eten?” vroeg Helderpoot boos. Ze bedaarde een beetje toen ze de geschrokken blik in de ogen van het kleintje zag. “B-Bruinstaart zei dat ik moest kijken naar die leuke rode besjes daar. Het was rechtdoor, en dan zag je een plant met leuke rode besjes staan. Hij zei dat ze heel lekker waren…” stamelde het kleintje vol ontzag naar Helderpoot. “Bruinstaart?” herhaalde Helderpoot. Ze dacht aan de sterke bruine krijger. Waarom zou hij een jonge kitten doodsbessen laten eten? “Kom, we gaan terug naar het kamp,” miauwde ze tegen Scherpkit. Die knikte en sjokte met zijn kop omlaag terug naar het kamp. Helderpoot liep naar Zonnepoot. Die stond zenuwachtig heen en weer te draaien. “Zonnepoot? Gaat het wel goed?” vroeg Helderpoot bezorgd. Ze was bang dat haar gouden vriendin iets dwars zat, maar toen Zonnepoot zich omdraaide keek Zonnepoot haar blij aan. “Ik word krijger!” miauwde ze blij. “Oh, Zonnepoot! Wat geweldig!” riep Helderpoot uit. Ze was heel blij voor haar vriendin. “Hoe ga je heten?” vroeg Helderpoot. Zonnepoot haalde haar schouders op. Ze wist het niet. “Laat alle katten die oud genoeg zijn om hun eigen prooi te vangen zich aan de voet van de Hogesteen verzamelen!” riep Maanster en Helderpoot racete met Zonnepoot er naartoe. “Ik, Maanster, doe een beroep op mijn krijgervoorvaderen, om op deze leerlingen neer te kijken. Zij hebben hard getraind om de werking van uw nobele krijgscode te begrijpen, en ik beveel hen nu, op hun beurt, aan als krijger. Zonnepoot, Ravenpoot, Distelpoot, zweren jullie dat jullie de krijgscode in ere zullen houden en deze clan zullen verdedigen en beschermen met gevaar voor eigen leven?” “Dat zweer ik,” zeiden de drie leerlingen vastberaden. “Dan geef ik jullie nu uit naam van de Sterrenclan jullie krijgersnaam. Zonnepoot, voortaan zal jij bekend staan als Zonnestraal. De Sterrenclan eert je moed en vaardigheden, en wij heten je welkom als volwaardige krijger van de Donderclan. Maanster stapte naar voren en legde haar kin even op Zonnestraals kop. Zonnestraal likte eerbiedig Maansters schouder. “Ravenpoot, voortaan zal jij bekend staan als Ravenklauw. De Sterrenclan eert je kracht en dapperheid, en wij heten je welkom als volwaardig krijger van de Donderclan.” Ook nu stapte Maanster naar voren en hetzelfde ritueel herhaalde zich. Maanster keek naar de overgebleven leerling. Hij stond duidelijk te popelen. “Distelpoot, voortaan zal jij bekend staan als Distelvacht. De Sterrenclan eert je trouw en snelheid, en wij heten je welkom als volwaardig krijger van de Donderclan.” Ook nu legde Maanster haar kin op Distelvachts kop en hij likte haar schouder. “Zonnestraal! Ravenklauw! Distelvacht!” scandeerde de clan. Trots hieven de nieuwe krijgers hun kop op en stil gingen ze voor het krijgershol zitten, klaar voor hun wake. Helderpoot kon er niks aan doen dat ze een steek van jaloezie voelde, toen ze de nieuwe krijgers zo zag zitten. Zij wilde ook graag krijger worden. Snel schudde ze die gedachten van zich af. Ze moest blij voor Zonnestraal zijn, niet jaloers. Van jaloezie komt niets dan onheil. Plots dacht ze aan de voorspelling en een koud gevoel nam haar lichaam over. Toen kwam Waterpoot aanlopen. “Kom je, Helderpoot? Je kijkt alsof je een geest hebt gezien!” grapte ze. Helderpoot lachte en schudde haar kop, voordat ze meeliep naar haar hol. Ze krulde zich op en viel in een diepe, droomloze slaap…

“Blauwster?” riep Helderpoot. Ze stond weer bij de Vierboom. Ze verwachtte weer alle katten van de Sterrenclan te zien, maar zag alleen Blauwster, Leeuwenhart, een onbekende, massief gestreepte kater en de lapjespoes die de vorige keer naar Roodstaart had gesist. “Welkom, Helderpoot,” zei de gestreepte kat. “Ik ben Braamklauw. Ik heb al veel over je gehoord.” “En ik ben Spikkelblad,” voegde de lapjespoes eraan toe. Helderpoot keek van de een naar de ander en Blauwster schoot in de lach. “Ze wierp een blik op Leeuwenhart en werd weer serieus. “Wij komen je waarschuwen,” zei Leeuwenhart. “De Schaduwclan plant een aanval. Jullie moeten snel zijn! Morgen voor zonsondergang zullen zij er zijn. Vertel het aan Maanster en zorg dat alle krijgers in het kamp zijn. Het wordt een enorm gevecht…” Zijn woorden klonken onheilspellend. Angst flitste door Helderpoot heen. “Weet je zeker dat zij het is? Ze is nog zo jong…” murmelde Roodstaart tegen Blauwster. “Heel zeker. Haar krijgersnaam is nog maar een maan te gaan,” murmelde Blauwster terug. Leeuwenhart knikte instemmend. Spikkelblad stapte naar voren. “Vraag de Rivierclan om raad! De Schaduwclan breidt zich uit en telt meer leden dan ooit. Zelfs toen met de Bloedclan…” Haar stem stierf weg. “De Bloedclan?” vroeg Helderpoot, maar Spikkelblad schudde haar kop. “Doet er niet toe. Ga nu, jonge poes. Zorg dat de Rivierclan aan jouw zijde staat. Zonder hen, zal alles voor niets zijn geweest…” Blauwster stapte ook naar voren. “Luister. Ga naar Maanster, vertel haar dat de Schaduwclan aan zal vallen en dat ze de Rivierclan om hulp moet vragen. Zend ook twee katten naar de Windclan. Als Maanster vraagt hoe je dit weet, zeg je maar dat dat er niet toe doet. Ga nu, jonge poes. Wij zullen aan jouw zijde blijven en voor jou zorgen…” Blauwsters stem stierf weg. Ze vervaagde, en Helderpoot keek ze na. Toen draaide ze zich om en begon naar het kamp te rennen.

Helderpoot schrok wakker. Maanster! schoot er door haar hoofd. Ze sprong op en stootte daarbij Waterpoot aan. “Helderpoot? Wat…” vroeg Waterpoot, maar Helderpoot kapte haar af. “Maak de anderen wakker! Gauw!” riep ze. Ze rende naar Maansters hol en dook naar binnen. “Maanster! Maanster!” riep ze. Plotseling besefte ze dat ze niet alleen was met Maanster. Naast Maanster stond Witstreep. Ze waren aan het overleggen. Zo vroeg in de ochtend? vroeg Helderpoot zich af, maar ze besteedde er geen verdere aandacht aan.
“Wat is er, Helderpoot? Kan het niet wachten?” vroeg Maanster. “Nee! De Schaduwclan gaat aanvallen! We moeten de katten trainen en ons voorbereiden op de aanval! Ze zijn er voor zonsondergang!” riep Helderpoot in paniek. “We moesten de Rivierclan en de Windclan om hulp vragen, zei ze!” riep Helderpoot weer. “Wie zei dat?” vroeg Maanster. Haar ogen waren tot spleetjes geknepen. “Krijgers van de Sterrenclan. Ik snap het als je me niet gelooft, maar het is echt zo!” riep Helderpoot uit. Maanster keek haar aan. “Ik geloof je,” zei ze langzaam. Ze richtte zich tot Witstreep. “Regel de trainingen. Geen enkele kat mag dit kamp nog in of uit zonder mijn toestemming. Ik breng de clan op de hoogte.” Kordaat stapte ze op. “Laat alle katten die oud genoeg zijn om hun eigen prooi te vangen zich aan de Hogesteen verzamelen voor een clanvergadering!” schalde haar stem door het kamp. De katten, die al wakker waren gemaakt door Waterpoot, kwamen verontrust aanlopen. “Jullie zullen wel geschrokken zijn, zo vroeg al een clanvergadering te hebben. En jullie hebben gelijk. Er is iets aan de hand!” zei Maanster. Een bezorgd gemurmel verspreidde zich door de katten. “Wij hebben zojuist boodschap gekregen van de Sterrenclan. De Schaduwclan is hier voor zonsondergang om ons aan te vallen,” sprak ze. “Ik neem de dageraadpatrouille!” riep Bruinstaart. Een koude vlam van woede laaide op in Maansters ogen. “Geen kat verlaat dit kamp en ik bepaal wat er gebeurt. Ik duld geen tegenspraak,” Haar ogen richtten zich op Bruinstaart. Die keek nu weg. “Helderpoot, Witstreep, jullie gaan naar de Rivierclan om hulp te vragen. Zilverpoot, Bliksemklauw, jullie gaan naar de Windclan.” Helderpoot wisselde een blik uit met Witstreep. Witstreep en Helderpoot sprongen tegelijkertijd op en renden de doorntunnel uit, gevolgd door Zilverpoot en Bliksemklauw. Zodra Helderpoot de doorntunnel uit was, volgde ze Witstreep in de richting van de trainingskuil. Toen ze door de trainingskuil rende, was het zand mul en droog. Ongemakkelijk schudde Helderpoot haar klauwen. Al het zand bleef er tussen plakken. Ze renden verder, tot ze bij de rivier kwamen. Verschrikt stopte Helderpoot en ook Witstreep stopte. Ongelovig keken ze naar de rivier. De rivier stond bijna droog! Witstreep en Helderpoot keken elkaar aan. Toen liepen ze door de rivier heen. Het weinige water spoelde het zand uit haar klauwen maar het kwam niet hoger dan haar poten. Bezorgd dacht Helderpoot na. Als de rivier droog staat, heeft de Rivierclan geen voedsel meer! Ze naderden het kamp. Zodra ze een stap in het kamp deed schoot Nachtvoet, de commandant, op hen af. “Wat doen jullie hier? Dit is niet jullie territorium!” snauwde hij uit. “Wij komen om jullie hulp vragen,” zei Witstreep rustig. Kalm keek hij rond. “Waar is Golfster?” Nachtvoet wierp hem een vuile blik toe en liep verder. “Golfster! Er zijn indringers. Ze willen je spreken!” Bij het woord ‘indringers’ boorde Helderpoot haar nagels in de grond. Hoe durfde hij! Ze wilde net iets tegen hem roepen toen Golfster naar buiten kwam. “Wat is er?” vroeg ze. Witstreep stapte naar voren om iets te zeggen, maar Helderpoot was hem voor. “Wij komen om hulp vragen. De Schaduwclan valt ons morgenavond aan. Ze hebben op de een of andere manier belachelijk veel katten. Die kunnen wij nooit aan! Alsjeblieft, help ons! De Donderclan wordt anders vernietigd!” Ze wisselde een blik met Witstreep. Die knikte goedkeurend. Golfster dacht na. “Goed,” miauwde ze toen. “Wij zullen jullie helpen. Ruim voor zonsondergang komen wij eraan.” “Bedankt,” riep Helderpoot. “Wij zi…” Halverwege haar zin werd ze gesmoord door Witstreeps staart. “De Donderclan is jullie erg dankbaar. De Windclan komt misschien ook. Is dat een probleem voor jullie?” “Waarom zou dat een probleem zijn?” snauwde Nachtvoet. Helderpoot negeerde hem. Ze wilde om hem springen maar Witstreep stootte met zijn schouder tegen haar aan. Ze wankelde en kwam overeind. Ze keek hem boos aan, maar Witstreep negeerde haar. “Tot dan,” murmelde Golfster, en Witstreep knikte haar toe. Toen liepen ze het kamp uit. Zodra ze ver genoeg waren siste Witstreep woedend en keek haar aan. “Wou je nou serieus een kat in zijn eigen kamp aanvallen?! Als je iemand om hulp vraagt moet je nooit, maar dan ook nooit een kat aanvallen! En de commandant notabene! Jij moet nog veel leren, jonge kat!” Schuldig keek Helderpoot naar haar poten. Witstreep zuchtte. Zwijgend liepen ze terug naar het kamp. Witstreep liep meteen op Maanster af en nam haar mee naar haar hol. Toen kwamen Bliksemklauw en Zilverpoot aangerend. “De Windclan komt helpen!” riep Zilverpoot uit. “De Rivierclan ook!” riep Helderpoot blij. Ze sprong op haar zusje af en likte Zilverpoots wang. Samen liepen ze naar het leerlingenhol. Helderpoot vertelde over dat ze bijna Nachtvoet, de commandant had aangevallen. Ook vertelde ze over Witstreeps uitbrander. Zilverpoot barstte toen in lachen uit. “Heb je serieus bijna Nachtvoet aangevallen?” riep ze uit. “Ja… Dom he?” grinnikte Helderpoot. Plotseling schrok ze op. “Hoorde je dat?” vroeg ze. “Wat?” Zilverpoot schudde haar sierlijke kopje. “Laat maar.” Helderpoot stond op. “Ik ga maar weer eens. Mijn vechttechnieken ophalen enzo, weet je wel?” Ze liep het hol uit en sprong naar Donkervacht. “Gaan we nog trainen?” vroeg ze. “Ja, is goed. Ga maar vast, ik kom eraan,” pufte Donkervacht. Hij was allemaal braamstruiken aan het verplaatsen. Hij sleepte de extra bramentakken naar de ingang. “Zo! Nu kunnen wij even gaan trainen, Helderpoot,” murmelde hij. Hij zakte ineen. “Val mij aan!” riep hij. Helderpoot keek naar hem. Ze deed alsof ze omhoog sprong, maar gleed toch onder hem door. Omdat Donkervacht dacht dat ze omhoog zou springen, sprong hij ook omhoog. Toen hij weer landde, zette Helderpoot haar achterpoten in zijn buik en gooide hem van zich af. Met enige moeite kreeg ze hem net een vossenlengte ver. Meteen krabbelde Donkervacht overeind en dook op haar af. Plotseling klonk er geritsel en een kreet. “Aarhg! Wat doet die struik daar?” Gegrom rees op uit Helderpoots keel. Ze rook overduidelijk Schaduwclangeur, maar de kat herkende ze niet. “Ik kom jullie bericht brengen!” hijgde de kat. “De Schaduwclan gaat aanvallen!” Maanster stapte naar voren. “Dat weet ik,” zei ze kalm. Verbaasd keek de kat haar aan. “Vertel me, waarom verraad jij de plannen van jouw clan aan ons?” Haar ogen waren tot spleetjes geknepen. “Ik-ik wilde niet dat…” stamelde de kat. Hij haalde diep adem. “Ik wil me bij de Donderclan aansluiten. Ik vind het verschrikkelijk dat mijn clan zulke dingen doet. Sinds Klauwster leider is geworden, is het leven in de Schaduwclan verschrikkelijk geworden.” De kat keek hen smekend aan. “Goed,” mauwde Maanster. “Je kunt hier blijven. Maar als ik merk dat je iets in je schild voert wat niks goeds betekent wordt je verbannen.” “Goed, Maanster!” Opgelucht keek de kat haar aan. “Ik ben trouwens Arendklauw,” voegde hij eraan toe. Arendklauw was helemaal zwart, maar hij had witte tenen. Ook had hij een witte keel en een witte achterpoot. “Welkom,” miauwde Maanster kalm. Ze liep naar de Hogesteen, terwijl Donkervacht hielp Arendklauw door de bramen heen te klimmen.
“Laat alle katten die oud genoeg zijn om hun eigen prooi te vangen zich bij de Hogesteen verzamelen voor een Clanvergadering!” riep Maanster. Toen alle katten zaten begon ze. “Vandaag hebben wij er een nieuw lid bij. Arendklauw, zweer jij de Donderclan te beschermen met je leven en trouw te blijven aan deze clan?” “Dat zweer ik,” miauwde Arendklauw opgelucht. “Dan heten wij je welkom, Arendklauw!” riep Maanster uit. “Arendklauw! Arendklauw!” scandeerde de clan. Toen het weer stil was vervolgde Maanster: “Maar er zijn nog een paar ceremonies te gaan. Blauwpoot, Mistpoot, kom naar voren. Ik, Maanster, doe een beroep op mijn krijgervoorvaderen om op deze twee leerlingen neer te kijken. Zij hebben hard getraind om de werking van uw nobele krijgscode te begrijpen, en ik beveel hen nu, op hun beurt, aan als krijgers.” Maanster keek naar de twee leerlingen aan de voet van de Hogesteen. “Blauwpoot, Mistpoot, zweren jullie dat jullie de krijgscode in ere zullen houden en deze clan zullen verdedigen en beschermen met gevaar voor eigen leven?” “Dat zweer ik,” miauwden de twee poesjes opgewonden. “Dan geef ik jullie nu uit naam van de Sterrenclan jullie krijgersnaam. Blauwpoot, van nu af aan, zul jij bekend staan als Blauwvacht. De Sterrenclan eert je moed en je kracht, en wij heten je welkom als volwaardig krijger van de Donderclan.” Maanster stapte naar voren en legde haar kin op Blauwvachts schouder. Blauwvacht likte Maansters schouder. “Mistpoot.” Maanster keek neer op de zenuwachtige leerling. “Van nu af aan, zul jij bekend staan als Mistpels. De Sterrenclan eert je snelheid en dapperheid, en wij heten je welkom als volwaardig krijger van de Donderclan.” Ook nu deed Maanster een stap naar voren. Mistpels likte Maansters schouder en keek trots om zich heen. “Blauwvacht! Mistpels!” riep de clan. In stilte gingen Blauwvacht en Mistpels voor het krijgershol zitten, klaar voor hun wacht. “Er is nog een ceremonie te gaan,” riep Maanster, toen iedereen wilde weglopen. “Mosstaart, ben jij nog zeker van jouw besluit” “Heel zeker, Maanster!” snorde de oude kater. “Mosstaart, jij hebt deze clan lang en trouw gediend. Is het jouw wens een oudste te worden.” “Ja, Maanster,” zei Mosstaart. “Dan bedanken wij jouw, en gunnen jou je welverdiende rust.” “Zoveel rust heb ik nou ook weer niet nodig, hoor! Bij het eerste het beste gevecht sta ik met mijn neus vooraan!” bromde Mosstaart.
Helderpoot kon een zacht gesnor niet onderdrukken. Hier en daar klonk wat gelach. De katten liepen terug naar de holen, om zich klaar te maken voor de nacht. Mosstaart voegde zich bij Spikkelpoel en Scheefklauw. Helderpoot liep naar haar hol. Ze krulde haar staart over haar neus en viel in slaap.

De volgende ochtend werd ze wakker. “Helderpoot!” Helderpoot hief haar kop op. “Maanster wil je spreken.” Bliksemklauw keek het hol in. Helderpoot sprong overeind en stoof naar het hol van Maanster. Terwijl ze Bliksemklauw voorbij ging murmelde ze “Bedankt!” en stoof verder. Ze holde Maansters hol in en probeerde te stoppen. Ze slipte een heel eind verder, deed een grote stofwolk opstuiven en schoof verder tegen de rots. Helderpoot schudde haar kop. Gegeneerd ging ze tegenover Maanster zitten en sloeg haar staart om haar poten. Maanster lachte. “Ik heb een boodschap voor jou, Waterpoot, Zilverpoot en Leeuwenpoot. Ik ga naar de Maansteen en ik wil dat jullie mij bij die tocht vergezellen.” Helderpoot liet Maansters woorden tot haar binnendringen. “Dus… Wij mogen mee naar de Moedermuil?” vroeg ze. Maanster knikte. Helderpoot voelde haar poten tintelen van opwinding. Ze mocht naar de Maansteen! “Bedankt!” riep ze uit. “Ga het je broer en zussen maar vertellen,” snorde Maanster, die zag hoe opgewonden ze was. Ze was nog niet uitgepraat of Helderpoot was al weg. “Waterpoot! Goudpoot!” riep Helderpoot. Leeuwenpoot kwam op haar af. “Die zijn op patrouille,” verklaarde hij, toen hij zag dat Helderpoot wanhopig hun bedden afzocht. Teleurstelling blonk in Helderpoots ogen, toen lichtten ze weer op. “We mogen naar de Maansteen!” riep ze uit. Zwartpoot keek op. “Echt?” vroeg hij. Aarzelend keek Helderpoot naar haar poten. Schuldgevoel prikkelde in haar vacht. Zwartpoot zag haar aarzeling. “Ik mag niet mee?” vroeg hij. Schuldig schudde Helderpoot haar kop. Ze keek hem aan, maar Zwartpoot keek weg. “Is niet erg,” mompelde hij, maar zijn blik verried hoe teleurgesteld hij was. “Ik-Ik kan Maanster wel vragen of- of jij in mijn plaats mag gaan?” probeerde ze. Hoop bloeide op in Zwartpoots ogen, toen doofde het weer. “Mag vast niet,” miauwde hij somber. “Maar i-” Helderpoot werd ruw onderbroken door Zwaluwstaart die twee pakketjes kruiden voor haar poten neer dropte. Walgend keek Helderpoot ernaar. “Eet op! Dat is voor onderweg,” mauwde Zwaluwstaart. Ze was niet bepaald subtiel, maar aardig was ze wel. Helderpoot nam een hap. Ze probeerde de bittere smaak te negeren. “Jij ook,” zei Zwaluwstaart. Met haar poot duwde ze het pakketje naar Leeuwenpoot. “Wie gaan er allemaal?” vroeg Zwartpoot jaloers. “Leeuwenpoot, Zilverpoot, Waterpoot en ik,” antwoordde Helderpoot. Waterpoot en Zilverpoot kwamen net terug van patrouille. “Waar is Goudpoot eigenlijk?” vroeg Helderpoot. “Op jacht,” antwoordde Leeuwenpoot. “Vanochtend vroeg ging ze met Witstreep al op pad. Hij had er al wat jachtpatrouilles op uit gestuurd, maar hij ging met haar oefenen in de richting van de tweebeenplaats.” Zilverpoot kwam aanhuppelen. “En, is er nog iets spannends gebeurd?” grapte ze, maar tot haar verbazing knikte Helderpoot heftig. “We gaan naar de Moedermuil!” riep ze uit. Zilverpoots ogen namen de grootte van een muis aan. “De Moedermuil?!” riep Zilverpoot ongelovig uit. Waterpoot kwam aangerend. “We gaan naar de Moedermuil met Maanster en Witstreep!” riep Helderpoot.
Blij sprong Waterpoot in de lucht. “Geweldig! Met z’n achten op reis!” riep ze uit. Schuldig keek Helderpoot naar Zwartpoot. “Goudpoot en Zwartpoot gaan niet mee,” legde ze uit toen ze Waterpoots verbaasde blik zag. “Oh,” zei Waterpoot. Haar helderblauwe ogen keken teleurgesteld. “Eet jullie kruiden op! Maanster gaat zo vertrekken!” Zwaluwstaart duwde nog meer pakketjes naar Waterpoot en Zilverpoot. Witstreep kwam aanlopen. “Zijn jullie klaar?” vroeg hij. “We vertrekken nu.” Helderpoot draaide zich om, zich bewust van Zwartpoots blik die in haar rug priemde. Toen ze achter Maanster, Witstreep, Leeuwenpoot en Zilverpoot aanliep door de doorntunnel, keek ze om naar Zwartpoot. Ze schrok van de blik in zijn ogen. Woest keek hij haar aan, en Helderpoot hoorde hem bijna denken: Waarom ga ik niet mee? Ik verdien het tenminste… Helderpoot schudde haar kop en liep verder, toen de profetie door haar kop schoot. Voordat de nacht valt, wordt er bloed vergoten. De dader, nu nog onbekend, moet worden verstoten. Ze schrok. Zou haar broer…? Nee toch, dat kan niet! Wanhopig zocht Helderpoot naar een verklaring. “Hé, loop eens door!” klonk achter haar Waterpoot. Ze stompte Helderpoot in haar zij. Helderpoot wankelde en liep verder. Opgewonden huppelde ze vooruit. Ze liepen verder, en toen kwamen ze naar het Windterritorium. Helderpoot trippelde door de bosjes, tot ze tegen Zilverpoot aanbotste. “Auw!” riep Helderpoot. “Auw, kijk eens uit!” riep ook Zilverpoot. “Kijk zelf uit!” snauwde Helderpoot naar Zilverpoot, maar die luisterde al niet meer. “Ssst!” siste Witstreep. “Er komt een patrouille aan!” siste Maanster. Meteen dook Helderklauw ineen. Er klonk geritstel, een paar vossenlengtes verderop. Toen stierf het geritsel weg en Maanster stond op. Ze liep verder en de rest volgde. Helderpoot haalde Zilverpoot, Leeuwenpoot en Witstreep in, maar niet zonder dat ze toestemming had gevraagd van Witstreep en Maanster. Plotseling stond Maanster stil. Ze dook ineen en kroop onder prikkeldraad door. Helderpoot volgde haar voorbeeld. Ze liepen de wei in. Helderpoot keek haar ogen uit. Om haar heen stonden allerlei wollige dingen. Ze was omringd door wolken! Toen bewoog een van de wolken. “Wat zijn dat voor… dingen?” vroeg Leeuwenpoot. “Wolken op poten ofzo…” antwoordde Zilverpoot. “Kun je het aanraken?” vroeg Waterpoot. “Vast wel!” riep Helderpoot. Ze rende op een liggend wolkwezen af en sprong er bovenop. “Helderpoot! Kom daar onmiddellijk af!” commandeerde Maanster. Helderpoot wilde eraf springen, toen het ding bewoog. Geschrokken keek Helderpoot omlaag. Het wolkbeest sprong op en rende weg. Angstig haakte Helderpoot haar klauwen in het ding. Het wolkje op poten sprong op en neer, en Helderpoot hotste en botste op en neer. Ze nam een sprong en kwakte op de grond. Helderpoot krabbelde op en rende terug naar de anderen. Boos keek Maanster haar aan. “Kom, we moeten verder,” zei Maanster koel. Haar stem verraadde niks. Helderpoot sloot weer aan achter Maanster en ze liepen verder. Ze liepen de wei weer uit. Toen ze door de greppel liepen, riep Leeuwenpoot: “Ik ruik een andere kat!” “Dat klopt. Dat is Pippin. Hij is een eenling. Hij heeft ons al heel veel geholpen.” “Hoi Maanster! Ik zie dat je nieuwe leerlingen bij je hebt!” Er klonk een schorre stem en een kleine, strokleurige kat verscheen uit de struiken. “Hoi Pippin, fijn je weer eens te zien!” begroette Maanster de nieuwkomer. “Ben je weer op weg naar de Maansteen?” vroeg Pippin. “Ja, het wordt weer eens tijd.” Een donkere blik viel over Maansters ogen, maar Pippin vroeg niks. “Willen jullie even op adem komen, of gewoon weer doorgaan?” vroeg Pippin. “Ik denk dat het het beste is als we gewoon weer doorgaan. Dat ligt niet aan jou hoor,” antwoordde Maanster. “Is goed!” antwoordde Pippin vrolijk. “Goede reis nog!” Met die woorden draaide hij zich om en verdween weer in het struikgewas. “Kom, er ligt nog een lange reis voor de boeg,” zei Maanster. Witstreep knikte. Zo vertrokken ze weer. Na nog een veld en twee donderpaden overgestoken te zijn, lag er een veldje. In het midden van het veldje lag een groot, gapend gat. “De Moedermuil!” piepte Leeuwenpoot opgewonden. Hij begon te rennen en Waterpoot volgde. Helderpoot bleef op haar plek lopen, ook al tintelden haar poten van het idee daar straks te zijn. Toen Helderpoot eindelijk aangekomen was met Witstreep en Maanster, tuurde ze naar binnen. Ze zag helemaal niks. Maanster deed een stap naar voren. Ze liep de grot in. “Kom, Helderpoot,” zei Maanster. Witstreep bleef buiten bij de anderen. Langzaam verdwenen Helderpoot en Maanster in het zwart…

Helderpoot keek om zich heen. Ze zag niet zo veel, maar ze zag voor zich heel vaag nog Maansters blauwwitte vacht. Toen zag ze een zwak schijnsel in de grot. Ze liep de bocht om en werd plotseling verblind door een groot, lichtgevend ding. “De Maansteen…” fluisterde Helderpoot. Gefascineerd staarde ze ernaar. Maanster liep er naartoe en drukte voorzichtig haar neus ertegenaan. Helderpoot staarde naar haar. Maanster viel in slaap. Helderpoot wachtte en besloot te waken, zodat niets haar leider kon wekken van haar slaap met de Sterrenclankrijgers.

“Kom je?” Helderpoot schrok op. Vossenstront! Ze was dus toch in slaap gevallen! Ze stond op en liep achter Maanster aan. Toen ze buiten kwam knipperde ze met haar ogen tegen het felle licht. Witstreep keek op. Ook Leeuwenpoot, Waterpoot en Zilverpoot keken naar Maanster en Helderpoot. “Kom, we moeten terug,” zei Maanster. Witstreep knikte en liep naar Maanster toe. “Ze waarschuwden. We moeten nú terug!” hoorde Helderpoot haar zeggen. Ze keek om en wisselde een blik met Zilverpoot. In haar ogen zag ze haar eigen zorgen weerspiegeld. Zou Zwartpoot ermee te maken hebben? Snel sprong Leeuwenpoot overeind en begon achter Maanster en Witstreep aan te lopen. Helderpoot sloot aan en achter haar kwamen Waterpoot en Zilverpoot aangelopen. Ze waren al een tijdje op weg, toen ze plotseling stil stonden. “Vos!” siste Witstreep. Plotseling ritselden de struiken en vier dunne, lange lichamen slopen uit de bosjes. Ze keften en jankten naar elkaar, en wierpen tegelijkertijd blikken op de katten. De vossen maakten een soort rij, een opstelling met de kleinste in het midden en de grootste aan de buitenkant. Ze sisten woest naar de katten. “Opdonderen!” grauwde een stem naast haar oor. Geschrokken keek ze om. Pippin stond naast haar en grauwde wild tegen de vossen. Hij wierp zich met een luide kreet op een vos. Dat was voor Helderpoot het startsein. Ze sprong op een vos, en boorde haar nagels in zijn vacht. De vos krijste. Poot voor poot klauwde ze zich een weg omhoog door de haren, tot ze zijn rug bereikte. De vos probeerde om te rollen, om haar kwijt te raken, maar Helderpoot liet niet los. Ze sloeg haar poten nog verder om hem heen, beet in zijn nek, krabde zijn flank, maar het hielp niet heel veel. Toen besloot ze het anders te doen. Ze dacht aan Donkervachts training. Ze sprong van de vos af, dook ineen alsof ze verslagen was en wachtte. De vos slaakte een triomfkreet en verhief zich op zijn achterpoten. Hij dook op haar en ontblootte zijn tanden om in haar nek te bijten, toen Helderpoot met al haar kracht omhoog sprong. Door de sprong werd de vos weggeworpen. Helderpoot rende naar de vos toe. Haar schouder brandde van de klap. Ze wilde in de voorpoot van de vos bijten, toen ze plotseling een explosie van pijn voelde in haar poot. Ze slaakte een kreet van pijn maar wist toch de poot van de vos te pakken te krijgen. Ze beet erin en hoorde hoe de vos een schreeuw gaf. Ze keek om, om te zien wie er in haar poot beet. De grootste vos had zijn tanden om haar achterpoot geslagen en liet niet los. Plotseling sprong Witstreep tegen de vos zijn kop, waardoor hij los liet. Helderpoot gilde van de pijn en sleepte zich onder een struik met veel takken, waar de vossen niet konden komen. Ze vond een kuil en rolde zich op. Ze wilde haar poot likken, maar het deed zo’n pijn. Ze deed het toch maar niet. Al gauw viel ze in slaap.

“Helderpoot!” riep Zilverpoot. Ze keek om zich heen. Maanster keek Witstreep aan. “Weet jij waar ze zit?” vroeg ze. Witstreep dacht na. Toen zag hij iets zilvergrijs’ liggen. Hij raakte Maansters kop aan en wees naar het hoopje vacht. “Helderpoot!” riep Leeuwenpoot uit. Hij rende naar haar toe.
“Leeft ze nog?” vroeg Waterpoot. Maanster snuffelde aan Helderpoot. Ze knikte. “Natuurlijk leeft ze nog. Ze slaapt,” zei ze. Witstreep pakte Helderpoot voorzichtig in haar nekvel en droeg haar verder. Zo ging het gezelschap weer verder. “Goede reis!” riep Pippin. “Bedankt!” riep Maanster terug. Op een gegeven moment liepen ze de grens van de Windclan weer op. Er waren geen patrouilles dus ze konden gewoon doorlopen. Toen ze weer in hun eigen territorium waren, liepen ze hun kamp binnen. Witstreep bracht Helderpoot naar Zwaluwstaart, en de leerlingen gingen naar hun hol. Zwaluwstaart pakte wat papaverzaad en gaf dat aan Helderpoot. Helderpoot likte voorzichtig de zaadjes op. Ze keek naar haar achterpoot. “Zwaluwstaart?’’ vroeg ze. Zwaluwstaart antwoordde: “Wat is er, Helderpoot?” “Gaat mijn achterpoot weer helemaal herstellen?” “Natuurlijk, hij wordt weer helemaal beter,” snorde Zwaluwstaart. “Ga maar lekker slapen.” Helderpoot legde haar kop op haar voorpoten en sloot haar ogen. Toen viel ze in slaap.
“Zwaluwstaart? Komt het weer goed met haar?” vroeg Maanster. Zwaluwstaart knikte. “Kan ik je even spreken in mijn hol?” zei Maanster. “Natuurlijk, Maanster. Ze is vooral moe,” antwoordde Zwaluwstaart. De twee katten liepen naar Maansters hol. “Ik weet, dat jij nog jong bent, en dat je nog vele manen mee zult gaan,” begon Maanster zo gauw ze in haar hol waren. “Maar toch denk ik dat het verstandig is als wij een leerling voor jou uitzoeken. Ik zat te denken aan een van Eekhoornstaarts jongen. Ze zijn al bijna leerling, en volgens mij is Streepkit wel nieuwsgierig naar het leven van een medicijnkat. Als jij het ermee eens bent, kan ik aan Eekhoornstaart vragen of Streepkit dat leuk vind.” Maanster sloot haar ogen en dacht aan het kleine, bruine kittentje met haar donkere streepjes. “Dat lijkt mij heel leuk, Maanster!” Zwaluwstaarts stem deed haar opschrikken uit haar gedachten. “Mooi. Dan zal ik het daar met Zwaluwstaart over hebben,” zei Maanster. Zwaluwstaart liep Maansters hol uit en ging terug naar haar hol.

Helderpoot knipperde met haar ogen. Het licht scheen fel in haar gezicht. Plotseling verscheen er een gezicht. En nog een. “Hoi Helderpoot! We komen even kijken hoe het met je gaat!” Helderpoot herkende Zonnestraal. Toen kwam er nog een gezicht kijken. Helderpoot kwam overeind. Zonnestraal, Ravenklauw en Distelvacht zaten naar haar te kijken. “Zonnestraal! Ik ben zo blij dat jullie er zijn! Ravenklauw, Distelvacht, ik dacht dat jullie mij waren vergeten!” riep Helderpoot uit. “Tuurlijk niet, joh!” zei Distelvacht en Ravenklauw voegde eraan toe: “Hoe kunnen we jou nou vergeten?” Blij keek Helderpoot naar haar vrienden. Zwaluwstaart kwam aangelopen. Tussen haar kaken bungelde een haas. “Hier, ontbijt!” bromde ze. Ze dropte de haas voor Helderpoots poten. Snel nam Helderpoot een hap. Mmm, heerlijk! Ze nam nog een hap en vroeg toen: “Willen jullie ook wat?” Ze keek vragend naar Zonnestraal, Ravenklauw en Distelvacht. “Ja, lekker!” zei Distelvacht en nam een hapje. Ook Ravenklauw en Zonnestraal namen een hap. Plotseling klonk er een stem van buiten. “Distelklauw!” Verschrikt keek Distelvacht op. “Oei, Doornneus roept je. O nee!” grapte Ravenklauw. “Je patrouille!” riep Zonnestraal opeens. “De dageraadpatrouille! Je moest mee!” Distelvacht sprong overeind. Hij drukte zijn neus even in Helderpoots vacht, en rende toen het hol uit. Zonnestraal, Ravenklauw en Helderpoot aten net de rest van de haas op, toen Zwaluwstaart kwam aanlopen. “Hup, wegwezen! Ik moet het spinrag vervangen,” riep ze. Zonnestraal en Ravenklauw wierpen een blik op Helderpoot en stonden op. “Doei!” riep Helderpoot naar ze. “Doei! Sterkte!” riep Zonnestraal terug en ook Ravenklauw wenste haar sterkte. Zwaluwstaart haalde het spinrag van haar poot. Ze snuffelde eraan. “Goudsbloem,” mompelde ze. Ze pakte wat van de goudgele blaadjes en kauwde erop. Het sap druppelde op de wond in Helderpoots achterpoot. Helderpoot kromp ineen. Het sap prikte pijnlijk, maar ze was vastbesloten niets te laten merken. Zwaluwstaart wond er een nieuwe klos spinrag omheen. Toen kwam Luipaardvlek aangehold. “Helderpoot, gaat het goed?” Bezorgd snuffelde ze aan haar. “Het gaat prima, mam. Maak je geen zorgen,” antwoordde Helderpoot. Plotseling kwam Witvoet aanrennen. “Ik maak me zorgen over Lichtflits. Ze is al zes manen zwanger, en de kittens kunnen eraan komen. Ze heeft buikpijn.” “Dan moet je watermunt gebruiken. Dat helpt tegen buikpijn. Ik kom er zo aan,” zei Zwaluwstaart. Ze liep naar de plek met al haar kruiden en pakte wat watermunt. “Geef dit maar aan haar. Dat zal helpen de buikpijn te verzachten.” Zwaluwstaart legde de watermunt voor Witvoets poten neer. “Laat me raden. Jouw kittens?” Plagerig trok Zwaluwstaart haar staart over Witvoets oren. Witvoet schudde zijn kop. “Ja. Het worden de mooiste kittens ooit!” lachte hij. Hij draaide zich om. “Bedankt!” riep hij nog. Toen was hij weg. Zwaluwstaart schudde haar kop. Ze liep het hol uit. “Bliksemklauw! Kun jij er met twee leerlingen op uitgaan om nog meer goudsbloem, spinrag, watermunt, kattenkruid en papaverzaad te halen? Ik heb veel kruiden nodig, met dat gevecht van vanavond, dus ik blijf hier voor Helderpoot, en jullie halen nieuw, oke?”
Bliksemklauw knikte. “Ja hoor. Ik stuur Zwartpoot en Goudpoot wel. Is dat oke wat jou betreft, Zwaluwstaart?” Vragend trok hij met zijn oren. Zwaluwstaart knikte. Helderpoot stond op. “Mag ik weg, Zwaluwstaart? Ik wil graag naar buiten,” vroeg ze. Zwaluwstaart schudde haar kop. “Nog niet, kleintje. Je poot moet nog genezen,” zei Zwaluwstaart. Dramatisch zuchtte Helderpoot en liet zich in haar nest vallen. “Binnenkort weer, Helderpoot. Nu nog niet.” Met die woorden draaide Zwaluwstaart zich om en begon weer in haar kruiden te zoeken. Helderpoot zuchtte opnieuw. Nog een paar zonsopgangen en dan mocht ze naar buiten. Ze sloot haar ogen en viel in slaap.

Plotseling schrok ze wakker van geluid. “Ze komen eraan! Ze komen eraan! Roep de Rivierclan en de Windclan!” Geschrokken hief Helderpoot haar kop op. Kwamen ze eraan? Donkervacht kwam aanrennen. “Helderpoot! Ga in de rotsspleet!” riep hij. Hij greep haar in haar nekvel en sleurde haar richting de kraamkamer. Hij keek op door wat geluid. “Blijf hier!” siste hij. Hij sprong op de richel en sloop de rotsspleet in. Er klonk gekrijs en er viel een onbekende zwarte kat op de grond naast Helderpoot. “Mraaaa-aauuuwww!!!!” gilde de kat. Donkervacht landde op de kat en drukte hem tegen de grond. De kat schoot onder Donkervacht uit en sprong op de richel. Zo rende hij het kamp weer uit. “Een verkenner!” grauwde Donkervacht. Hij greep nog wat doornstruiken en sleepte ze de richel op. Na een tijdje kwam hij terug. “Die weg zit dicht!” riep hij. Helderpoot kwam overeind en liep naar Maansters hol. Daar zat Maanster met Witstreep te overleggen. “We kunnen nergens heen!” hoorde ze Maanster zeggen. “Dit kunnen we niet winnen!” antwoordde Witstreep. “Als dat tuig denkt dat ze de Donderclan zonder slag of stoot kunnen vernietigen zullen ze lelijk op hun schurftige neuzen kijken!” gromde Maanster. “Ehhm, Maanster?” vroeg Helderpoot. Maanster keek op. “Wat is er, Helderpoot?” vroeg Maanster. Ze klonk kattig. “Ik dacht, misschien kunnen de moederkatten, kittens, oudsten en leerlingen in jouw hol blijven. Dan blijven de krijgers en leerlingen dat hol beschermen zodat ze veilig zijn. Dat lijkt me veiliger dan ieder in een apart hol,” zei Helderpoot. Er verscheen een frons in Maansters voorhoofd. “Helderpoot,” zei ze langzaam. “Dat is wel het beste idee dat ik in manen heb gehoord!” Ze keek om naar Witstreep. “Zorg ervoor dat Helderpoots plan wordt uitgevoerd!” Maanster liep naar buiten. Toen ze langs Helderpoot kwam, zei ze: “Goed gedaan. Jij zult spoedig krijger worden. Dat beloof ik je.” Helderpoot knipperde met haar ogen. Blijheid overspoelde haar. Toen liep ze achter Maanster aan naar buiten. Maanster liep naar de hoop prooi en verplaatste die naar diep achter in haar hol, zodat die niet zou verdwijnen en alle jacht voor niks was geweest. Helderpoot liep naar Zwaluwstaart. “Mag ik alsjeblieft weer gewoon leerling zijn, en niet een of andere gewonde kat?” vroeg ze. Zwaluwstaart schoot in de lach. “Ja hoor, jij mag weer gewoon een leerling zijn,” snorde Zwaluwstaart. Van blijdschap sprong Helderpoot hoog in de lucht. Haar poot stak nog heel af en toe, maar echt erg was het niet. Toen kwamen Witvoet en Doornneus terug. “De Windclan en de Rivierclan zijn gewaarschuwd!” Achter hen aan kwam een grote groep katten. Iedereen wurmde zich door de dichte doornstruiken. Toen kwam er nog een kat. Ze rook naar Schaduwclan. “Alsjeblieft, Donderclan! Neem mij op in de clan!” Er verscheen een oranjerode poes met zwarte strepen. “Tijgerlicht!” riep Arendklauw. Een geschrokken blik verscheen in de ogen van de poes. “Arendklauw? Ben jij hier? De clan had het over je, dat je was verdwenen!” De poes schudde haar kop. “Ik ben hier niet voor jou, Arendklauw. Ik wil vragen of de Donderclan mij op wil nemen. De Schaduwclan wil mijn kittens tot wraakzuchtige moordmachines trainen. Ik ben bang dat ze worden gedood, dus ik wil dat mijn kittens opgroeien in een normale clan. Ik heb mijn kittens meegenomen.” Ze duwde een lapjespoes naar voren. “Dit is Taankit,” zei Tijgerlicht. Er verschenen een sneeuwwit poesje en een bruin katertje. “Dit zijn Sneeuwkit en Jaagkit,” stelde Tijgerlicht twee andere kittens voor. Er keek een klein, grijswit kopje om Tijgerlichts poot heen. “Dit is Langkit.” Met haar poot harkte ze een kleine roodbruine kitten naar voren. “Vossenkit,” zei Tijgerlicht weer. Ze keek om zich heen. Toen haalde ze nog een klein bruinwit katertje ergens vandaan. “En dit is Snelkit,” stelde ze haar laatste kitten voor. Maanster was bij haar komen staan. “Het is goed als je blijft,” zei ze. “Er is geen tijd voor een ceremonie, maar jullie zijn welkom,” zei Maanster. Dankbaarheid glom in Tijgerlichts ogen. “Bedankt, Maanster!” zei ze. De Windclan en de Rivierclan, die hadden staan kijken, werden onrustig. “Ze komen eraan!” riep Golfster. Zwijgend knikte Grootster. De katten voegden zich samen en vormden een verdedigende kring rond het Donderclankamp. “Bedankt, dat jullie gekomen zijn,” zei Maanster tegen Golfster en Grootster. “Geen dank. Ik weet dat jullie dat ook voor ons zouden doen,” antwoordde Golfster. Ook Golfster antwoordde zo. Plotseling keek Panterklauw op. Hij was de commandant van de Windclan. “Ze zijn nu bij de doornstruiken voor de ingang,” wees hij. Maanster keek om. “Witstreep!” riep ze. Witstreep keek op met een kleine gestreepte kitten in zijn bek. “Zijn alle oudsten, moederkatten en kittens in mijn hol?” vroeg Maanster. Witstreep knikte. “Mooi,” antwoordde Maanster. “Katten van de Donderclan, de Windclan en de Rivierclan! Verdedig dit kamp en deze clan met klauw en knauw!” riep Maanster.

Op datzelfde moment buiten het kamp sprak Klauwster zijn katten toe. “Katten van de Schaduwclan, katten van de Killerclan! Dit is het Donderclankamp! Dood elke kat die je tegen komt! Vernietig het kamp! Ga door tot alles plat is en alles wat met de Donderclan te maken heeft is vernietigd! Aanvallen!” brulde Klauwster. Op het commando “Aanvallen!” stormden de katten van de Schaduwclan en de Killerclan naar het kamp. Ze renden op de doornstruik af. De eerste rij katten raakte in de doornstruiken verstrikt.

“Opletten! Ze komen!” schreeuwde Witvoet. Hij deed een paar stappen naar achteren om het hol met oudsten en kittens te verdedigen. De eerste katten braken door de barrière. “Aanvallen!” riep Maanster. Ze wierp zich op de eerste kat. De zwart-witte kat krijste. De katten van de Windclan kwamen naar voren en ook de Rivierclan mengde zich in het gevecht.

Helderpoot keek haar ogen uit. Zo veel katten! Er kwam een rood-witte poes op haar afgestormd. Ze stond naast Doornneus en Witvoet voor Maansters hol. Ze lanceerde zichzelf op de poes en zette haar tanden in de staart. De poes krijste en wierp haar van zich af. Helderpoot krabbelde overeind. Ze wilde zich weer op de poes storten, maar Zwartpoot was haar voor. Hij beet in een poot. De poes gilde en rende terug de doornstruiken in. Helderpoot keek het hol in. Ze liep naar Tijgerlicht toe. “Gaat het goed?” vroeg ze. Tijgerlicht knikte. Haar zes kittens waren niet bij haar. “Waar zijn de kittens?” vroeg Helderpoot geschrokken. “Die zijn bij Eekhoornstaart. Zij zorgt voor ze,” antwoordde Tijgerlicht. “Ik ga helpen vechten voor jullie clan. Dat is wel het minste wat ik kan doen voor jullie,” zei Tijgerlicht verbeten. Ze liep naar voren. De open plek was vol met vechtende katten. Tijgerlicht en Helderpoot liepen zij aan zij het gevecht in, al zag Helderpoot Tijgerlicht al snel niet meer. Terwijl ze vocht ving ze een glimp op van Witstreep die onder het bloed met een massieve grijze kater vocht. Helderpoot sprong op de nek van de kater en beet er zo hard mogelijk in. De kater brulde en rochelde, toen zakte hij ineen. Wel alle vossen, ik heb zojuist mijn eerste kat gedood… besefte Helderpoot opeens. “Goed zo. Clankatten mag je niet doden, maar dit tuig mag best gedood worden!” grauwde Witstreep. Hijgend hinkte hij naar Zwaluwstaart. Helderpoot stormde vooruit en sprong naar de keel van een zwarte kat. Ze beet in zijn keel en sprong weer verder. Zodra ze een kat tegenkwam die aan hun kant stond hielp ze die en vertelde dat Witstreep zei dat ze gedood mochten worden. Zo zouden ze de katten verslaan. Helderpoot vocht verbeten, tot ze Lichtflits in een hoekje zag. Er stonden twee katten om haar heen. Het leek niet goed te gaan met Lichtflits. Helderpoot sprong op de rug van een van de katten en beet in de nek. Toen sprong ze op de ander en kreeg hulp van Waterpoot. Toen besefte Helderpoot dat Lichtflits kittens kreeg! Ze greep haar nekvel en sleepte Lichtflits aar het hol van Maanster. “Hou ze bij haar weg!” commandeerde ze Waterpoot. Waterpoot knikte en sprong op een grijze poes die op Helderpoot wilde springen. Witvoet rende op haar af. “Ik heb haar!” zei hij tegen Helderpoot. Hij greep Lichtflits en haalde Zwaluwstaart. Helderpoot stortte zich weer in het gevecht. Steeds meer katten kwamen door de doornbarrière. Helderpoot riep Leeuwenpoot en besprak haar plan. “Licht de anderen in!” siste ze nog. Toen sprong ze weer op een kat. Toen stond Leeuwenpoot weer voor haar. Achter hem stonden haar broers en zussen. “We gaan ze stoppen!” riep Zilverpoot. Toen renden de zes leerlingen naar de doornbarrière. Daar hielden ze de katten tegen. Steeds meer katten kwamen naar hen toe om te helpen. Helderpoot herkende Roodkeel van de Windclan en Vlammenpels van de Rivierclan. Steeds meer katten vluchtten terug door de struiken. Triomfantelijk slaakte Groenoog een kreet. Plotseling sprong er een kat naar Groenoog. De bruine kat boorde zijn klauwen in zijn keel. Groenoog rochelde en stortte neer. “Nee! Groenoog!” Helderpoot kon nauwelijks bevatten wat er net was gebeurd. Vlammenpels grauwde en beet de kat. Die krijste en vluchtte terug door de doornstruiken. Plotseling dook Klauwster op uit de struiken. Hij brulde en mepte om zich heen. Verschillende katten vielen gewond op de grond. Helderpoot blies en sprong op Klauwster af, maar ze werd weg gemept alsof ze een vlieg was. Maanster riep Golfster e Grootster. Samen sprongen ze op Klauwster. Uiteindelijk verloor Klauwster. Maanster overlegde Golfster en Grootster. Golfster zei wat en Grootster knikte.  Maanster sprong op de Hogesteen. “Klauwster! Wegens jouw wandaden zul jij worden verstoten uit deze clans! Iedere kat die jou nog op zijn territorium vindt mag jou doden! Ga nu, om nooit meer terug te keren!” schalde Maansters stem over alle katten op de open plaats. Klauwster grauwde en zei: “Ik ga nu, maar denk niet dat jullie van mij af zijn!” Met die woorden draaide hij zich om en liep het Donderclankamp uit. Maanster zuchtte. Ze wendde zich tot Golfster en Grootster. “Bedankt! De Donderclan zal dit niet snel vergeten,” mauwde ze dankbaar. Ze liep naar haar hol. “Het is veilig. Ze zijn weg,” zei ze. Langzaam kwamen de katten uit haar hol. Toen Tijgerlicht met haar kittens de grot uit kwam, vroeg Zilverkwik: “He, Tijgerlicht, hoor jij niet bij de Schaduwclan?” Abrupt schudde Tijgerlicht haar kop. “Dat was mijn clan,” antwoordde ze. “De Donderclan is nu mijn clan, tenminste, als Maanster dat nog steeds goed vindt.” Maanster keek op. “Natuurlijk Tijgerlicht, jij bent nu een Donderclankat. Toen alle katten uit Maansters hol waren liep ze naar binnen. Met een zucht liet ze zich op haar zij vallen. Haar ogen vielen dicht. “Maanster?” vroeg Helderpoot geschrokken. Ze rende naar haar leider toe. “Maanster! Wordt wakker!” Witvoet kwam naast haar staan. “Ze verliest een leven,” zei hij. Geschrokken keek Helderpoot naar Witvoet. “Hoeveel heeft ze er dan nog?” vroeg ze. “Ik denk drie,” antwoordde Witvoet zacht. “Kom, we laten Zwaluwstaart even naar haar kijken.” Met die woorden draaide Witvoet zich om. Hij liep naar Zwaluwstaart en zei dat ze bij Maanster moest kijken. Toen rende hij naar Lichtflits. “Gaat het goed?” vroeg hij bezorgd. Lichtflits knikte blij. Ze haalde drie kittens tevoorschijn. Een zwart-wit poesje, een lapjespoesje en een oranjeachtig katertje met zwarte strepen. Lichtflits wees het zwart-witte poesje aan. “Dit is Vlekkit,” stelde ze haar voor. Ze wees naar de lapjespoes. “Dit is Panterkit. En dit is Tijgerkit,” zei ze, wijzend op het grootste katje. Trots legde ze ze wat dichter rond haar buik. Plotseling keek Helderpoot op van Maansters stem. “Laat alle katten die oud genoeg zijn om hun eigen prooi te vangen zich rond de Hogesteen verzamelen!” riep ze. Helderpoot sprong op en rende naar de Hogesteen. De katten van de Rivierclan en de Windclan zaten er ook. “Golfster, Grootster en ik hebben overlegd. De dreiging van de Schaduwclan is zo goed als weg, maar we moeten alert blijven. Maar nu eerst moeten we een wake houden voor de gestorven katten. Haal de overleden katten naar de open plek zodat we een wake kunnen houden.” Met die woorden sprong ze van de Hogesteen af. Meteen begonnen de katten de doden naar het midden te halen. Helderpoot keek toe. Zo veel! Veel onbekende katten, maar ook een aantal van de clans. Helderpoot telde de gestorven katten van de clans. Ze zag Zandstaart, Muntklauw en Draadpoot van de Windclan, Groenoog, Havikrots en Knikstaart van de Rivierclan, Havikoog, Grauwvoet en Grijspoot van de Schaduwclan. Ze keek rond of ze ook van de Donderclan katten zag liggen, toen ze een kat met Witstreep herkende. “Nee!” riep ze en ze rende naar Witstreep toe. Ze drukte haar neus in zijn vacht, maar hij leefde niet meer. “Nee!” herhaalde Helderpoot weer, maar Witstreep lag levenloos op de grond. Om haar heen klonk gejammer van katten die de gestorven katten misten. Alles om haar heen werd wazig, en toen zag ze Blauwster en Spikkelblad staan. De profetie galmde door haar hoofd. Als de nacht valt, wordt er bloed vergoten. De dader, nu nog onbekend, moet worden verstoten. Blauwster deed een stap naar voren. “Goed gedaan, jonge kat. Jouw taak is nu vervuld, voorlopig zul jij geen hulp meer van ons nodig hebben. De profetie is vervuld. Jij zult nog vele moeilijkheden tegenkomen op je pad, jonge poes, maar onthoud, waar jij ook gaat, zullen wij met je meegaan,” zei Blauwster. Toen vervaagde ze. Helderpoot voelde zich verschrikkelijk. Ze was Witstreep kwijtgeraakt, en wie weet wie nog meer? De open plek werd weer normaal. Ze keek weer om zich heen. De Donderclan was, voor zo ver ze kon zien, 1 kat kwijtgeraakt. Toen hoorde ze Zwaluwstaart en Bliksemklauw praten. “Het komt toch nog wel goed?” vroeg Bliksemklauw bezorgd. Zwaluwstaart was even stil, toen zei ze: “Het spijt me, Bliksemklauw, ik kan niks meer voor haar doen. Ze is op weg naar de Sterrenclan.” Bliksemklauw staarde haar ontzet aan en gooide zijn kop omhoog. Hij jammerde naar de Sterrenclan. “Waarom, o, waarom?” riep hij. Helderpoot liep naar hem toe. “Wie, Bliksemklauw? Wie is het?” Een bang gevoel golfde door Helderpoot heen. Haar vader keek haar aan. “Luipaardvlek,” fluisterde hij. Nee! Niet Luipaardvlek! Helderpoot rende naar Zwaluwstaarts hol. Daar lag Luipaardvlek. “Helderpoot,” fluisterde Luipaardvlek. Helderpoot rende naar haar toe en ging tegen haar aan liggen. “Zorg goed voor ze,” zei Luipaardvlek. Ze drukte haar neus in Helderpoots vacht. Toen was het stil. “Waarom?!” riep Helderpoot. “Omdat haar taak vervuld was.” Helderpoot schrok op van Zwaluwstaart. Ze zuchtte diep. “Ik ga bij haar waken,” zei ze. Ze pakte Luipaardvacht in haar nekvel en sleepte haar de open plek op. “Nee!” Zilverpoot slaakte een kreet en rende naar haar toe. Met betraande ogen keek Zilverpoot Helderpoot aan. “Waarom? Waarom haar? Waarom Luipaardvlek?” Helderpoot zweeg. Helderpoot stond op en besloot Zwartpoot, Leeuwenpoot, Goudpoot en Waterpoot het nieuws mee te delen. Toen de zes leerlingen samen rondom Luipaardvlek zaten, besefte Helderpoot hoe ze eruit moesten zien. Een handjevol leerlingen, onder het bloed, bij hun dode moeder. Zelf had ze een prikkende haal in haar zij, haar poot stak en op haar schouder zat een lange snee waar bloed uitdruppelde. Zilverpoots zilveren vacht was op sommige plekken rood van het bloed. Op haar kop, onder haar oog, zat ook een snee. Leeuwenpoot stond niet op zijn linkervoorpoot, hij bloedde op zijn flank en op zijn neus zat een kras. Zwartpoot had een scheur in zijn oor, hij was tot bloedens toe gebeten in zijn achterpoot en miste een pluk haar op zijn rug. Waterpoot was er redelijk ongeschonden uitgekomen, op een snee in haar poot na. Goudpoot had een lange snee in haar schouder, had een bloedende plek in haar staart, miste hele plukken vacht bij haar buik en een kras op haar borst. Zwaluwstaart kwam aanlopen met een hoop spinrag. Ze wikkelde het om Goudpoots staart, deed het op Helderpoots schouder, wond het rond Zilverpoots flanken en poot, Zwartpoots oor, achterpoot en tot slot rond Leeuwenpoots flank. Toen haalde Zwaluwstaart wat goudsbloem en kauwde erop. Het sap druppelde ze in de wonden op de zes leerlingen. Helderpoot keek nog een keer om zich heen, op zoek naar de ernstigste verwondingen. Bruinstaart miste een oog, een paar katten konden niet op een poot staan en er lagen dode katten op de open plek. Maanster zei wat tegen Grootster en Golfster. Daarop riepen zij: “Katten van de Rivierclan en de Windclan. De Donderclan heeft ons niet meer nodig. Wij zullen terugkeren naar ons kamp om daar de overige wonden te verzorgen.” Met die woorden draaiden de twee leiders zich om en liepen terug, door de verwoeste doorntunnel. De Donderclan bleef alleen en verwoest achter.

“Laat alle katten die oud genoeg zijn om hun eigen prooi te vangen zich aan de voet van de Hogesteen verzamelen!” riep Maanster. “Een nieuwe commandant moet benoemd worden. Maar eerst danken we de Sterrenclan voor het leven van Witstreep. Vannacht zit hij met zijn medekrijgers tussen de sterren.” De katten werden stil. Helderpoot keek omhoog naar de lucht, waar de sterren zichtbaar werden. Daar zal Witstreep vannacht zijn, dacht ze. “Nu zal ik de naam noemen van de nieuwe commandant van de Donderclan. Ik spreek deze woorden uit voor het lichaam van Witstreep zodat zijn geest het kan horen en mijn keuze kan goedkeuren,” ging Maanster verder. Ondanks dat hij nog maar een leerling was, zag Helderpoot de hongerige blik in de ogen van Zwartpoot, terwijl hij naar de Hogesteen keek. “Donkervacht wordt de nieuwe commandant van de Donderclan,” sprak Maanster. Geschrokken deinsde Donkervacht achteruit. Toen ging hij rechtop staan en keek trots omhoog. “Witstreep was ook de mentor van de jonge Goudpoot. Witvoet, jij wordt de mentor van Goudpoot,” vervolgde Maanster. Goudpoot rende op Witvoet af en raakte voorzichtig zijn neus aan met haar neus. “En tenslotte, wil ik twee jonge leerlingen, die hun dapperheid, sluwheid en slimheid hebben getoond in dit gevecht krijger maken.” Helderpoot zag hoe Zwartpoot rechtop ging staan, klaar om krijger te worden. Plotseling besefte Helderpoot dat Zwartpoot niet naar de Maansteen was geweest, en dus nog geen krijger kon worden. “Zilverpoot, Helderpoot, zijn jullie klaar?” Verrast keken Helderpoot en Zilverpoot op. Toen liepen ze naar voren. “Ik, Maanster, doe een beroep op mijn krijgervoorvaderen om op deze twee leerlingen neer te kijken. Zij hebben hard getraind om de werking van uw nobele krijgscode te begrijpen, en ik beveel hen nu, op hun beurt, aan als krijger. Zilverpoot, Helderpoot, zweren jullie dat jullie de krijgscode in ere zullen houden en deze clan zullen verdedigen en beschermen met gevaar voor eigen leven?” “Dat zweer ik,” zeiden Zilverpoot en Helderpoot tegelijk. “Dan geef ik jullie nu uit naam van de Sterrenclan jullie krijgersnaam. Zilverpoot, voortaan zal jij bekend staan als Zilverlicht. De Sterrenclan eert je moed en vaardigheden, en wij heten je welkom als volwaardige krijger van de Donderclan.” Maanster stapte naar voren en legde haar kin even op Zilverlichts kop. Zilverlicht likte eerbiedig Maansters schouder. Maanster keek even naar Helderpoot. “Helderpoot, voortaan zul jij bekendstaan als Helderklauw. De Sterrenclan eert je sluwheid en je dapperheid, en wij heten je welkom als volwaardige krijger van de Donderclan.” Helderpoot deed een stap naar voren. Maanster legde haar kin op Helderklauws kop en Helderklauw likte Maansters schouder. “Zilverlicht! Helderklauw!” scandeerde de clan. Trots stonden Zilverlicht en Helderklauw naast elkaar. Ze gingen voor het krijgershol zitten, in een doodse stilte en zo brachten ze samen de nacht door.

De volgende ochtend kwam Donkervacht uit het krijgershol. “Jullie wake is voorbij. Het is zonsopgang,” zei Donkervacht. Helderklauw en Zilverlicht keken elkaar aan. Het was gelukt! Helderklauw rekte zich uit en wilde naar de hoop verse prooi toe lopen, toen ze zag hoe klein die was. Ze pakte twee muizen en een vink en bracht die naar de oudsten. “Scheefklauw, wordt wakker! Ik heb een muis voor je,” zei Helderklauw voorzichtig. Scheefklauw opende een oog. “Mmm, lekker, dankjewel Helderklauw,” zei hij. Ook Spikkelpoel kreeg een muis en Mosstaart kreeg een vink. Helderklauw liep het hol van de oudsten weer uit. Ze besloot maar eens op jacht te gaan. Helderklauw voelde een kriebel in haar poten opkomen. Haar eerste jacht als krijger! Ze wilde naar Donkervacht toe gaan, om te zeggen dat ze op jacht wou, toen ze een steek van verdriet voelde. Luipaardvlek had haar en Zilverlicht geen krijger zien worden. Ze zou nooit de krijgersceremonie van haar kinderen meemaken, bedacht Helderklauw. Dat maakte haar verdrietig. Helderklauw schudde haar kop, tegen de nare gedachten, en liep verder. “Donkervacht, is het goed als ik op jacht ga?” vroeg ze. Donkervacht knikte. “Is goed. Neem je Doornneus mee? Meer katten vangen meer prooi,” sprak hij. Helderklauw knikte. Ze liep naar Doornneus toe. “He, Doornneus, ga je mee op jacht?” vroeg ze. Doornneus keek op. “Ja, leuk!” zei hij. Samen liepen ze de doorntunnel uit, nagekeken door Zwartpoot.

Helderklauw keek naar Doornneus, en besefte dat hij last moest hebben van zijn schouder, waar een kat zijn tanden in had gezet. “Gaat het?” vroeg ze. Doornneus keek haar aan. “Ja hoor, prima,” antwoordde hij. Helderklauw deed haar mond open om te reageren, toen ze geritsel hoorde in een van de struiken. Doornneus en Helderklauw wisselden een blik, toen sloop Helderklauw op de struik af. De struik trilde en toen schoot er een konijn uit. Helderklauw schoot naar het konijn toe en sloeg haar klauwen in zijn rug. Met een snelle beet in de nek maakte ze het dier af en bracht het naar Doornneus. “ Goed zo,” snorde Doornneus. Blij wiebelde Helderklauw met haar oren. Ze liep verder. Achter haar hoorde ze wat geritsel en zag hoe Doornneus in de struiken sprong, om er even later weer uit te komen met een muis. Doornneus groef een kuiltje naast een boom en legde de muis erin. Hij gooide wat bladeren eroverheen, en zo liepen ze weer verder. Toen het al zonhoog was, liepen Helderklauw en Doornneus terug naar het kamp. Onderweg pikten ze allen gevangen prooi op die ze hadden begraven. Helderklauw keek naar de hoop verse prooi. Het was al heel veel! Alle katten waren bezig het kamp te herstellen, en Helderklauw liep naar de losse braamstruiken toe om te helpen, toen Maanster haar aansprak. “Helderklauw, wil jij even alle katten wat prooi brengen? Ze werken al sinds vanochtend en hebben nog niks gegeten. Zou je ze wat prooi willen brengen? Vraag Waterpoot maar om hulp.” Helderklauw knikte. Ze rende naar Waterpoot toe. “Waterpoot! Wil je me helpen?” vroeg ze. Waterpoot keek op. Uit haar mond staken verschillende takjes. “Ik moet alle katten verse prooi brengen. Wil jij me daarbij helpen?” vroeg ze. Waterpoot knikte. “Natuurlijk. Ik leg alleen eerst even dit weg,” zei ze. Ze liep naar de rand van de doornstruiken rondom het kamp en blokkeerde zo een gat. Toen liepen Helderklauw en Waterpoot naar de hoop verse prooi, en pakten een paar muizen en een konijn. “Doe jij de katten in het oudstenhol, het leerlingenhol en Maansters hol? Dan doe ik de katten in Zwaluwstaarts hol, de kraamkamer, het krijgershol en rond de doornstruiken. Oké?” stelde Helderklauw voor. Waterpoot knikte met een mond vol konijn en rende weg. Helderklauw liep naar Zwaluwstaarts hol en legde een muis neer. Toen uiteindelijk alle katten gegeten hadden bedacht Helderklauw dat ze maar eens moest gaan helpen met de bouw. Ze sjorde aan takken, schramde haar poten en vulde gaten op.
 ’s Avonds ging Helderklauw uitgeput in haar mosnest liggen en viel in slaap. 

Advertisement